mijn-buikkie-niet-buurt van de Herengracht, en de eerlijke stinksloot van de Markengracht. Op het Marrekiesgrachtje monden twee doodlopende slurfjes uit: de waaigaten. De mensen in de straat spreken van de 'wijngaten'. In het eerste wijngat is een Rooms Katholieke School gevestigd, een St. Vincentiusschool.
De Katholieke joggies komen overal vandaan behalve uitde Joodse buurt. Ze zijn lang en potig, ze hebben blonde kuiven. Ze heten Jan of Kees of Chris. Zeggen ze:
'Als wij groot zijn, worden we matroos.' De kinderen uit de buurt, de inheemsen, kennen de zee voornamelijk van de schoolliedjes. 'Ene, tweje, drieje,... da's een leven van savieren, da's een leven van stavast, zo de wereld rond te zwieren in het topje van de mast!'
De jongens van Kattenburg hebben broers, die bij de Roggebroodmaatschappij varen, of bij de Nederland. Ze voelen zich thuis op elke reê, ook al zijn ze nog op school. In afwachting van hun plaats in de statistiek der beroepsbevolking werkzaam ter koopvaardij, spelen Kees enCris ontelbare partijtjes zandhapper-tje met Moos en Meyer.
De jongens knokken graag en veel met elkaar. Met enden hout, broekriemen en op de blote vuist. Moos raust naast Chris tegen het verbond van Kees met Pinechas. Bloedneuzen, kapotte schoenen en gaten in het hoofd worden royaal uitgedeeld, zonder discriminatie van ras of afkomst. Daardoor zijn die knok-partijtjes eigenlijk hoogtepunten van verdraagzaamheid. Die indrukwekkende tolerantie strekt haar grijparmen uit over alles en iedereen. Terwijl de werksters van Kattenburg de was doen bij de jiddische mamma's in de Joodse buurt, ontdekken ze, dat
55