'God zal U lonen, zodra ik U zag wist ik dat U een goed mens bent.'
De bedelaars zijn beklagenswaardige producten van de onvoorstelbare armoede, die rondom de wisseling der eeuw in de Joodse buurt regeert. Behalve brutaal zijn ze ongecultiveerd, grof, naar, en lelijk. Ze zijn met haat en verbittering geladen. In elke vezel van hun vervallen lichaam zijn ze destructief, nihilistisch, wraakzuchtig. Omdat zij hun Oosterse natuur niet kunnen uittrekken als een oud kledingstuk, zijn hun vervloekingen schilderachtig en gedurfd. Zegt zo'n bedelaar eens tegen iemand: 'Geeft U me wat voor een kommetje koffie.' Zegt die man:
'Hier heb je een suikerklontje.' Zegt de bedelaar:
'U ? U zal wel een ijzeren sjiwwestoeltje verslijten.' Een sjiwwestoeltje is een lage stoel, waarop men zit gedurende de treurdagen voor een dierbare overledene. Klit de zwerm bedelaars eens bij het hek van de Joodse begraafplaats in Diemen. Komen de koetsen met de nabestaanden voorbij. Geeft niemand een aalmoes, wat een schandaal is. Zegt zo'n bedelaar, met één brede zwaai alle rijtuigen bezwerend, somber en profetisch: 'Tegen een boom...'
Zegt de ene nabestaande tegen de andere:
'Die hebben ons zeker van Nieuwjaarsdag niet gezien, dat ze
ons nou pas het beste komen wensen.'
De grote mensen vermaken zich met die bedelaars. Maar hun kinderen vertellen ze verhalen van schnorrers. Een bedelaar
50