'Dank je wel, Japie.'
Van kinderen neemt Japie nooit geld aan, geen halfje. Iedereen beschouwt hem als een naaste bloedverwant. Japie houdt zich verre van de vele aalmoezen-schrabbers. Die zijn met een uitgestoken rechterhand geboren; en van dat lichaamsgebrek leven ze. Voor de bedelaars zijn de kinderen bevreesd. Ze schelden hen uit. De bedelaars zijn onder karakteristieke bijnamen berucht; hun ware naam kent niemand. Kiksie Eenoog, Moossie-poep-een-uitje, Anna-je-moer, Jossie Hondemepper, Jaggetje, Moessie-pieppie, Mesjoggene Gans, de President van de Rechtbank, de Chocoladerijksdaalder. Boelie Flikflak, het echtpaar Sterrekoeker, Saartje Paardepoot, Mietje Slagtand, Simon Pijpekop, Feissie Bonenkakker. Een paar van die bedelaars zijn zo hoog op de ladder der beruchtheid geklommen, dat aan hen een lied wordt gewijd. Zingen de kinderen in een joelend koor:
'In de Zandstraat nummer vijf 'Daar woont Jossie met zijn wijf 'Zeven stoelen zonder matten 'Zeven tafels zonder latten 'Zeven kopjes zonder oren 'Daar is Jossie mee geboren. 'Haha, Simon pijpekop, 'Til je hempie op 'Laat je gatje zien.'
De bedelaars zijn brutaal. Zegt een vrouwtje tegen een blinde bedelaar:
'Hier, nebbisj, heb je een cent.' Zegt hij:
49