Ze kunnen plotseling door angstige voorgevoelens gekweld
worden.
Zegt iemand:
'Ik hoorde de brandweer voorbijrijden en ben als een gek naar huis gehold. Ik had zo'n naar gevoel, dat het bij ons was.' Niemand, die met zulke voorgevoelens spot. Ze zijn er on-schokbaar van overtuigd, dat gedachten een creatief vermogen, ten goede of ten kwade, bezitten. Zegewensen vatten ze zelden als frases op, vervloekingen vrezen ze altijd. Maar verwensingen behoren tot de afgesleten gemeenplaatsen van de nogal boertige Amsterdamse omgangstaal; wie zal zeggen waar de grens precies ligt tussen een frase en een vervloeking? In de Jordaan zeggen ze van iemand, die ze niet graag mogen: 'Ik mag lijen, dat-ie subiet hartstikke dood valt.' De werkelijke betekenis van deze onheilswens dringt echter vrijwel nooit over de drempel van het bewustzijn van de spreker. In de Joodse buurt zijn de verwensingen in elk geval schilderachtiger. Uitvoeriger. Poëtischer. De aard van het ongeluk, dat over het hoofd van de gevloekte moge komen, wordt in bijzonderheden omschreven. Bovendien weegt de ernst van een vervloeking in de Joodse buurt zwaarder, zelfs als de verwensing slechts als scherts is bedoeld.
Zegt iemand rancuneus:
'Hij zal vanavond wel dood naar huis worden gedragen.. Zegt een wijze kennis:
'Men moet niet hopen op wraak, maar op een lang leven.' Ze weten: wie lang genoeg leeft, ziet gaandeweg al zijn vijanden uit zijn gezichtskring weggenomen worden. Of de wijze man zegt ironisch:
33