is lastig spul. Ik mag dan wel eens voor heter vuren hebben gestaan, maar ik kan me niet meer herinneren wanneer dat was. Lang behoef ik niet na te denken om te weten, dat ik met de knokploeg van Angelo zo een twee drie niet klaar ben.
Ze hebben me altijd verteld, dat de Engelsen zo sportief zijn. Als dat waar is, zullen de zware jongens, die het op mij hebben voorzien, zich aan de regels van het spel houdQn. Niet onder de gordel stompen, geen vingers in de ogen steken en ook niet met peperbusjes gooien. Maar ik heb het onplezierige idee, dat die jongens alleen maar sportief zijn als ze een Engelsman tegenover zich hebben. Wanneer ze proberen van een Nederlander een gebukkelde balletjesbus te maken, zijn ze niet zo kieskeurig.
Ik kom tot de conclusie, dat mijn kansen in het donker groter zijn dan de hunne.
Met een van die lange grijparmen van me, gris ik een zware vaas van een tafeltje. Béng, tegen de vergulde kroon. Alle negen. Het is nu in de kamer hardstikke-donker. Maar in de slaapkamer is een lichtje blijven branden. Ik heb dus pech gehad. Meestal slaan de stoppen meteen door, als er kortsluiting is tussen een zwaar voorwerp en een electrisch lampje. Naar de kant van de bedstee is alles een beetje vaag verlicht. Omdat ik nu eenmaal aan alles de zonzij zie, vind ik, dat die verlichte slaapkamer voor mij voordelig is. Als de knokkers bij me willen komen moeten ze die schemerige hoek passeren; en dan zie ik hen wel, maar zij mij niet.
Nog is Tony niet verloren!
Dat begrijpt Angelo ook, want in het donker begint
122