weg zouden moeten zijn. Dirk meende, dat ze eerder aan land zouden komen. Gaandeweg was er wat meer golfslag gekomen. De kano wipte van de ene golfkop door het dal van water naar de andere golf. Ze schoten nu beslist minder snel op. Ze zaten met hun scheepje boven op de top van een flinke golf, toen David plotseling uitriep:
'Verroest, ik dacht, dat ik zo-even in de verte iets zag... hier deze kant uit', en hij wees in noord-westelijke richting. 'Kan nooit land zijn', zei Dirk.
'Wie zegt dan, dat ik land heb gezien?' vroeg David, 'ik heb iets anders gezien. Iets oranje-achtigs met een zwarte vlek erop,' 'misschien een boei.'
"t Kan ook een zeemijn zijn. We zullen nu wel tussen de mijnenvelden zitten. Het is uitkijken geblazen.'
Maar toen het scheepje weer op zo'n golf reed, zagen ze alledrie, dat het geen boei en ook geen zeemijn was. 'Het is een rubberbootje', riep David. 'Een vlot', zei Willem.
'Een dinghy', zei Dirk deskundig, 'een opblaasbaar rubberbootje, dat de vliegers van de R.A.F. gebruiken als ze op zee een noodlanding hebben moeten maken en de kist moeten verlaten. Er zit een man in.'
Ze stuurden nu in de richting van het rubberbootje, de kano schommelde vervaarlijk onder deze manoeuvre. Maar ze slaagden erin met een grote boog langszij te komen. 'Hallo Navy', riep de Engelsman. 'Hallo Airforce', riep Dirk terug.
96