Dirk, Willem, David en de dijkwerker trokken het scheepje uit het water.
'Een, twee, hup...' En nu zetten ze hun schouders eronder. De vracht viel erg mee. Maar ze moesten er in het pikkedonker een flink eind mee sjouwen. Zonder de aanwijzingen van de dijkwerker zou het nooit zijn gelukt. Maar hij wist de weg naar de zee zó te kiezen, dat het scheepje af en toe in een vaartje of slootje weer te water kon worden gelaten. Eindelijk, daar was de veilige dijk. Als ze tegen de kruin opzagen, voelden ze het gewicht van het bootje extra zwaar drukken. Maar ze zetten zich schrap en klommen strompelend en steunend tegen de hoogte op. Er was geen wachtpost te zien. Voor hen in het duister kabbelde de Noordzee kalmpjes en rustig. Heel ver weg in het land staken de lichtbundels van een paar zoeklichten omhoog, alsof het pilaren waren, die het hemelgewelf schraagden.
Van de dijk af omlaag ging het vlotter. Het strand was bereikt, zo dadelijk konden ze in zee steken. Ze namen afscheid van de dijkwerker. Die zei, dat het voor hem nauwelijks de moeite was geweest.
Boven zee waren wat sterren zichtbaar.
'Zorg maar, datje vannacht dat sterrebeeld zo'n beetje rechts van je hebt, en morgennacht ook... overdag kijk je op je horloge om te zien in welke windstreek de zon ongeveer moet zijn en vertrouw maarniet teveel op het kompas, want dat is speelgoed. Stuur maar
93