'Weet ik', zei de tandarts, 'jullie behoeft niet bang te zijn, dat ik jullie zal verraden, maar ik ben niet van plan zelf enig risico te lopen. Als de Duitsers jullie hier vinden, krijg ik net zo goed de kogel als jullie en daar heb ik echt geen zin in. En dus heren, het spijt me verschrikkelijk, maar jullie zult me een groot genoegen doen als jullie zo spoedig mogelijk ophoepelt. En wat die wond betreft, ik zou maar gauw een dokter zien te vinden, want als er infectie bij komt blaas je de kraaienmars.'
Maar nu mengde de vrouw zich in het gesprek.
'Man', zei ze geagiteerd, 'je kunt die twee mensen toch niet aan de
vijand uitleveren?'
'Waarom niet? Ik heb hun toch niet gevraagd om hier binnen te komen. Waarom zijn ze niet ergens anders heen gegaan? Waarom moeten ze juist hier aanbellen? Je had ze nooit mogen binnenlaten. Had ze de deur gewezen, had de deur voor hun neus dichtgeslagen.' De vrouw kreeg een rood hoofd van woede. Een ogenblik leek het, alsof ze de man wou aanvliegen. Maar met grote inspanning beheerste ze zich toen ze zei :
'In elk geval, ze zijn nu eenmaal hier. Vind je het goed, dat ik ze in het fietsenhok verberg?'
De man mopperde en bromde nog wat. Toen zei hij: 'Ik weet van niks. Als ze hier de deur uit zijn, wil ik niets meer over hen horen. Wat jij doet, moet jijzelf maar verantwoorden, maar ik was mijn handen in onschuld.'
De vrouw duwde Dirk en Willem naar de achterkant van het huis. Achter in de tuin was een fietsenhok.
'Ga daar maar liggen, er ligt een berg stro en een partijtje gonje-zakken. Daar kun je je vannacht mee dichtdekken. Luister, ik laat de deur van het hok open..., of nee, ik sluit de deur, maar ik laat de sleutel met opzet aan de buitenkant zitten. Als de moffen bij de schuur komen, denken ze misschien: een schuur, die van buiten gesloten is, daar kan nooit iemand binnen zijn. God helpe jullie...' Toen verdween ze.
'Die man en vrouw zijn een mooi span voor een bokkenwagen', zei Willem met een poging om luchthartig te doen, maar het lukte niet, want zijn arm begon nu heel erg pijnlijk te worden en hij had een vaag en dof gevoel in zijn hoofd. Hij werd slaperig. Dat zei hij tegen Dirk, die hem trouwens al eerder met bezorgdheid had aangekeken.
83