achter het huis, dat aan drie kanten door een hoge haag en aan de vierde kant door een schutting was omgeven. Van de straat af konden de Duitsers niet in dat tuintje zien. Achter de tuintjes liep een klein paadje. Ze sprintten een paar meter tussen de hagen van de tuintjes door, daarop vluchtten ze een zijpaadje in, dat naar de andere kant van het huizenblok moest voeren. Nog steeds onttrokken de huisjes en de hagen hen aan het oog van de vijand. Weer een paadje, het was een doolhof van kleine weggetjes. Eindelijk kwamen ze op een open stukje land. De Duitsers zagen hen nu. De jongens liepen haaks in de vuurlijn van de karabijnen. De Duitsers begonnen als razenden te schieten.
Nog nooit in hun leven hadden Willem en Dirk zo hard gelopen. Ze kwamen nu op een stukje land, dat iets lager lag dan de rest. 'Hierheen!' schreeuwde Dirk, 'hier hebben we dekking.' Zijn hart klopte in zijn keel. Maar hij bleef harder lopen dan hij ooit mogelijk had gedacht. Dirk zag, dat bloed uit Willems rechtermouw druppelde. Maar Willem scheen het niet te merken of te voelen. Onder het rennen zwaaide hij regelmatig met zijn armen. Hij liep zeer snel, maar ook zeer methodisch. Hij had ook nog adem genoeg om tegen Dirk te zeggen:
'Zo meteen... als we weer in de vuurlijn zijn... even doorlopen en je dan op de grond gooien.'
Ze kwamen nu weer boven de glooiing uit, zodat de Duitsers hen opnieuw zagen. Die schoten weer.
Willem slaakte een doordringende kreet, die meer op een gil geleek. Toen liet hij zich vallen. Dirk viel naast hem.
81