paar weken zouden de Duitsers wel tot de conclusie zijn gekomen, dat de vogel was gevlogen en dan zou meneer Prikkebeen wel weer verdwijnen.
'Daarmee is dit hoofdstuk dan weer afgesloten', zei Gijs. Maar hij vergiste zich. Al een paar keer had hij het gevoel gehad dat Bakker Jansen hem op een enigszins zonderlinge manier aankeek. Schichtig, beschaamd. Alsof hij iets aan Gijs wilde zeggen, maar niet goed wist hoe hij erover moest beginnen. 'Als hij me iets te vertellen heeft', dacht Gijs, 'zal hij dat willen doen waar zijn zoon en Prikkie niet bij zijn. Dus...' Op een ochtend kwam Gijs de oude Jansen in het dorp tegen. 'Zeg Jansen', zei hij lijzig, 'ik zie jou nooit meer bij het biljart. Mag je er niet meer uit van je vrouw?'
'Vanmiddag om een uur of vier zou ik best tijd hebben voor een paar kwartiertjes biljart', zei bakker Jansen, en haastig voegde hij er aan toe: 'Het zal me goed doen, eindelijk eens verlost te zijn van die malle snijboon met zijn vlindertjes en vogeltjes.'
Het was het vreemdste spelletje biljart, dat ooit werd gespeeld. Noch Gijs, noch bakker Jansen kon het iets schelen, of ze een carambole maakten. Er was niemand in het café behalve zij. De waard deed in de huiskamer een dutje. Tussen de stoten door, als ze elkander passeerden, vertelde bakker Jansen bij stukjes en beetjes het volgende verhaal.
Zoon Jan was helemaal fout. Die sympathiseerde met de N.S.B. en met de Duitsers. Dat deed die jongen al voordat Lien in het dorp was verschenen. De bakker had het geheim angstvallig met zijn vrouw gedeeld. Niemand mocht weten, dat er langzaam maar zeker een atmosfeer van ruzie en gekrakeel in het huisgezin van de bakker was ontstaan. Toen was de slungel achter Lien aan gaan lopen. Een paar maal had hij 's avonds over het erf van Gijs gezworven. Dat hij Lien overdag niet meer kon zien. stak hem en hij weet dat voornamelijk aan Gijs. Hij verbeeldde zich, dat Gijs Lien had opgestookt. Vooral aan het adres van zijn eigen vader uitte hij de bitterste verwijten. Hem beschuldigde hij ervan, dat hij Gijs en Lien van zijn sympathieën voor de Duitsers op de hoogte had gebracht. Onzin, natuurlijk, maar juist dit verwijt gaf zijn woede zo'n gevaarlijk karakter. Want elke avond, als hij over het erf zwierf, had hij
72