Met Taeke Tuinstra had Willem het zo geregeld, dat de ontmoeting tussen Dirk en Lien zou plaatsvinden in het huis van een betrouwbare notaris, die in een dorp woonde op de andere oever van het meer. In de avondschemering roeide Taeke de twee vrienden naar de overwal. Lien zat daar al op hen te wachten. Het weerzien was zeer hartelijk.
Ze vroeg of Dirks werk goed ging.
'Prima', antwoordde hij, 'maar vertel me liever hoe het met mijn vader en moeder gaat, wanneer heb je hen voor het laatst gezien?' Dat bleek drie weken geleden het geval geweest te zijn. Ze woonden weer rustig in hun huis in Hilversum. Dirks moeder scheen door de loop der gebeurtenissen haar oude moed te hebben teruggevonden. Ze gaf zich niet aan overdreven optimisme over. Integendeel. Wanneer Lien zei, dat eind 1943 de bevrijding vast en zeker zou komen, zei Dirks moeder:
'Het zou mooi zijn, maar ik zelf houd er rekening mee, dat het best een paar jaartjes langer zal kunnen duren.'
Lien vertelde van haar werk. Daarna kwam het gesprek op de lotgevallen van de oude club, het naaikransje van Lijsje Lorresnor, zoals ze het indertijd in de geheime boodschappen aan Londen hadden genoemd.*
'Over Lijsje Lorresnor gesproken', zei Dirk, 'waar zit onze roodharige schone, die in het Bevolkingsregister staat ingeschreven als Elisabeth van Elzen, eigenlijk?' *Zie 'Tussen speurders en spionnen' blz. 131
59