Terug op de schuit wachtte hem een verrassing: Willem was terug. Vroeger dan hij had gedacht en doodvermoeid. 'Ben je een luchtje wezen scheppen, Dirk?'
'Ja en nee', stamelde Dirk, een beetje onthutst. Hij wist niet goed hoe hij Willem moest vertellen, dat hij in strijd met afspraak en belofte zich zo ver van de veilige schuit had gewaagd. Daarom zei hij: 'Ik heb een flink eind gewandeld, tot bij de boerderij van Gijs Veldhuizen.'
'Niemand heeft me gezien', voegde hij er haastig aan toe. 'Maar ik heb wel iemand gezien en dat is helemaal niet zo leuk.' Hij vertelde uitvoerig, hoe hij de lange magere onbekende op het erf had zien rondsluipen.
'Dat is een kwade zaak', zei Willem bedachtzaam. 'Naar je verhaal te oordelen, moet het iemand uit de buurt zijn, want hij noemde de hond bij zijn naam, Otje, en het beest moet hem hebben gekend. Bovendien is jouw beschrijving nogal duidelijk, enfin, laten we nu maar gaan slapen. Morgen zal ik het geval met Tuinstra opnemen. Ik heb je trouwens een massa te vertellen, want ik heb in het land nogal wat mensen gesproken. Enfin, dat hoor je morgen ook wel. Eerst maffen.'
Willem sliep onmiddellijk, maar Dirk had opnieuw moeite de slaap te vatten. Hij dacht aan Lien, maar vooral stak hem het zelfverwijt; hij had tegen Willem niet gelogen, maar hij had de waarheid verzwegen en in zijn hart vond hij zichzelf een lafaard. Toen ze de volgende morgen fris en monter bij elkaar zaten, zei Dirk:
'Willem, voordatje begint, heb ik je iets te vertellen.' En toen biechtte hij alles op van de vorige dag. 'Ik ben er zeker van, dat Lien op de boerderij van Gijs Veldhuizen is, en dat is de enige reden, waarom ik er gisterenavond heen gewandeld ben. Ik hoopte een gelegenheid te vinden om met haar te spreken.'
Willem keek zeer ernstig. 'Beste Dirk, van dat zendertje van ons hangt een belangrijke verbinding met Engeland af. Heb je enig idee, wat zoiets zeggen wil in deze tijd? Voor een volk, dat zo getyran-niseerd wordt als het onze en dat zo vurig bidt voor de bevrijding? Het is al erg genoeg, wanneer ze door oorzaken buiten onze schuld gesnapt worden of met zenden moeten ophouden, maar als de be
46