Precies zo was het nu. De hele dag had hij geknokt met de vraag: wie is dat meisje? En nu wist hij het. LIEN. Lien Tholen. Het meisje, waarmee hij voor de oorlog bij de omroep had gewerkt. Lien, met wie hij vertrouwelijker dan met iemand anders had gesproken over zijn wantrouwen tegen de Kreeft, het wantrouwen, dat later ongerechtvaardigd bleek, omdat de Kreeft juist het tegenovergestelde was van een Duitse spion. Lien Tholen, die nu zo vaak bij zijn vader en moeder thuis kwam. Lien, die hem om de hals was gevallen, toen hij uit Londen naar Nederland was gekomen en zij hem voor het eerst weer ontmoette. Lien, met wie hij in de optocht van de Februaristakers had gelopen.*
Hij had haar sinds die spannende februaridagen niet meer gezien. Maar hij had wel vaak aan haar gedacht. En nu was ze vlak bij hem, op de boerderij van Gijs Veldhuizen. Ook dom, dat hij haar niet dadelijk had herkend!
De gedachte, dat Lien vlak bij hem was, wond hem zeer op. Hij wilde haar ontmoeten. Hij wilde met haar spreken. Wat kwam ze op de boerderij van Gijs doen?
Hij was zo klaar wakker, dat hij begreep: van slapen komt niets meer. Hij stond op. Langzaam begon het in het oosten lichter te * Zie 'Tussen speurders en spionnen' blz. 190
41