Enkele minuten was het doodstil in de kamer. Toen verbrak de officier het stilzwijgen. 'Na, und?' vroeg hij.
'Als ik iets moet bekennen', kreunde baas Geldrop, 'zou ik het moeten verzinnen. Het spijt me echt, dat ik U niet kan helpen, maar ik weet werkelijk niet waarom ik hier ben.'
Deze redenering scheen indruk op de officier te maken. Hij speelde
achteloos met een potlood.
'Na, und?' zei hij weer, en wachtte.
Baas Geldrop keek hem niet begrijpend aan.
'Moet ik', ging de officier verder, 'uit Uw woorden begrijpen, dat
U bereid bent ons te helpen... tenminste, wanneer U kunt?'
Nou moet ik kalm blijven, dacht baas Geldrop, heel kalm blijven en
onverschillig doen.
'Ik weet niet, hoe ik U zou kunnen helpen', zei hij aarzelend, 'wie ben ik tenslotte, een klein verhuizertje met een paar auto's, wat zou ik nou kunnen doen om het machtige Duitse Rijk te helpen?' De officier liet zijn vuist met een energieke tik op het bureau neerkomen.
'Schon gut', mompelde hij. 'Het is nu te laat geworden om met deze
zaak verder te gaan. Het is bijna nacht.'
Baas Geldrop zweeg. Daarop zei de Duitse officier:
'Ik wil over Uw geval nog even nadenken. U blijft vannacht hier.
Morgenochtend gaan we verder.'
Baas Geldrop kreeg een celletje toegewezen, waar een brits stond. Hij was blij, dat hij in de eenzaamheid van het vertrek kon nadenken. Tot dusverre had hij kunnen zwijgen. Zou hij het morgen ook nog kunnen doen? Toen viel hij in een doffe slaap; de schokken en mishandelingen waren te veel geweest.
Hij werd wakker, doordat iemand hem ruw bij de schouder greep; buiten was het al licht. 'Aufstehen', zei zijn bewaker.
Hij mocht zich een beetje wassen. Zijn lichaam deed nog wel pijn, maar niet meer zo erg als gisteren.
Daarop werd hij weer in de grote kamer gebracht. De Duitse officier zat reeds achter zijn bureau. Zijn stem klonk minder snauwend dan gisteravond.
'Ik zal open kaart met U spelen. Ik kan mij dat veroorloven. Ik zal
19