In een kamer, waar een Duitse officier aan een bureau zat te schrijven, werd baas Geldrop op een stoel gezet. 'WartenP
Het was stil in het vertrek. De Duitser schreef door. Af en toe wierp hij een steelse blik in de richting van de gevangene. Hij leek geen onvriendelijke man, maar hij had een paar valse ogen in het hoofd. Net vissenogen. Baas Geldrop had het gevoel, dat hij hem niet kon vertrouwen.
De Duitser liep naar de deur, keek links en rechts of er niemand op
de gang was en kwam weer in de kamer terug.
'Wollen Sie rauchen?' vroeg hij vriendelijk.
'Graag,' zei baas Geldrop.
Allebei staken ze een sigaret op.
'Het duurt wel een half uur voor ze U komen halen', ging de Duitser in zijn eigen taal verder, 'U kunt rustig roken. U zult straks naar een sigaret verlangen, 't Zijn wilde beesten. Waar zijn Uw vrouw en kinderen?' 'Thuis.'
'Ik heb ook een vrouw en drie kinderen. Die zijn ook thuis. Voor de mensen die thuis blijven is de oorlog het ergste', zei de Duitser. De fluwelen toon van de man beviel baas Geldrop hoe langer hoe minder, maar hij deed alsof hij zeer onder de indruk van de vriendelijkheid was.
'Hör' mal', zei de Duitser op zachte toon. 'Dit is het huis van de wanhoop. Wie hier als gevangene binnenkomt, kan zijn testament wel maken. Als U nog iemand een boodschap heeft te geven, zeg het mij dan. Ik zal zien wat ik voor U kan doen.' 'Aha', dacht baas Geldrop, 'is dat de bedoeling?' maar hij zei:
15