HOOFDSTUK VIII
Japan slaat toe
Dirk en Willem waren alweer enkele maanden terug in Londen. Dirk had zijn werk op het bureau van de Kreeft hervat. Willem was ambtenaar geworden bij het departement van Economische zaken. David was in het noorden gebleven. Hij was overgeplaatst naar een andere vliegbasis, eentje die voornamelijk jachtvliegtuigen herbergde. Hij schreef geestdriftige brieven over zijn training en over het 'zalige gevoel', zoals hij zei, van zijn eerste solovlucht. Met Gerard van Reuve vormden Dirk en Willem in Londen een welhaast onafscheidelijk drietal. Ze zagen elkander elke dag, als ze samen ergens in de drukke binnenstad staande aan een toonbank een broodje verorberden, en dan naar het Netherland House drentelden, waar ze landgenoten ontmoetten.
Gerard wist alle nieuwtjes eerder dan iemand anders, hij deed althans alsof.
Het was in het midden van november, dat Gerard zijn twee vrienden met een geheimzinnig gezicht begroette. 'Ik weet, ik weet wat jij niet weet', zei hij op raadselachtige toon. 'Ha, de scherpzinnige journalist heeft weer iets ontdekt. Wat is het deze keer? Is er een muis in de kelder van het Stratton House dood gevallen of heeft Professor Gerbrandy zijn snor laten afknippen?' 'Nee, het is deze keer geen dooie muis en ook geen dooie mus - en wat die snor van de Minister President betreft: weten jullie, dat er dezer dagen een marine-officier bij de kapper is geweest waar de Prof zich elke ochtend laat scheren? Die kapper zit in het keldertje van de Burlington Arcade. Die marineman heeft Figaro honderd pond geboden, als hij zogenaamd bij vergissing de ene helft van de snor van Gerbrandy zou afknippen. Het was om een weddenschap te doen, zei hij. Maar wat ik nu weet is heel wat belangrijker. Luister, maar julüe moeten me wel beloven, dat jullie allebei de kiezen stijf op elkaar houdt.'
'Afgesproken', zeiden Dirk en Willem, vol nieuwsgierigheid. 'Ik heb me laten vertellen door iemand, die het verdraaid goed kan weten, dat er gauw nieuwe ministers in het Nederlandse kabinet
118