longontsteking op die leeftijd is vrijwel zonder hoop. In elk geval moet er een verpleegster komen. U ziek en Uw moeder stervend, hier moet een dag- en nachtzuster bij."
De verpleegster kwam. En grootmoeder mocht haar niet. Dat lag in het geheel niet aan de verpleegster. Grootmoeder heeft met dokters en medicijnen nooit goed overweg gekund. Als ze ziek was, en de dokter schreef geen medicijnen voor, mopperde ze:
„Daarvoor ben je nou in de ziekenbus, er kan nog niet eens een drankje van af."
Schreef de dokter een drank voor, dan gebruikte ze er geen druppel van. Het flesje stond ongeopend in de hoek van de schoorsteen; en grootmoeder mopperde: „Een drank heeft hij voorgeschreven. Voor wie? Voor de schoorsteen, die niet ziek is."
Tegen de verpleegster mopperde ze dag en nacht, ondanks de hoge koorts, die haar teisterde. Het mens kon nu eenmaal geen goed bij haar doen. En die verpleegster deed toch zo haar uiterste best. De goede ziel in de blauw-witte uniform sjouwde braaf van het ene ziekbed naar het andere, van moeder naar grootmoeder en weer terug. De dokter had moeder medicijnen voorgeschreven tegen de griep, poeders! Grootmoeder kreeg andere medicijnen, want zij had longontsteking. Ook poeders! Andere poeders, natuurlijk.
„En let goed op," had de dokter tegen de verpleegster gezegd, „dat U die pakjes met poeders niet verwisselt. Telkens als U medicijnen geeft, moet U eerst op het etiketje lezen voor wie ze zijn. Als het ouwe mens de verkeerde poeders inneemt, gaat ze onherroepelijk de pijp uit."
Of de verpleegster door grootmoeders gemopper van de
31