de reusachtige woning; met eigen dienstboden, die hem overal achterna sjouwden.
In een van de kamers was de vloer bedekt met een ingewikkelde electrische speelgoed-spoorweg. Treintjes met lichtjes. Seinarmen, die automatisch op veilig en onveilig sprongen. Spoorbomen, die geheimzinnig omhoog gingen, als het speelgoedtreintje voorbij gerateld was. Junior riep iets in half Spaans, half Engels. Een voor mij onverstaanbaar kindergebrabbel. Maar het kind had zo'n onaangename dwingende klank in zijn stem, dat ik dacht:
״Een stevig pak slaag zal hem goed doen." ״No," zei Jacob afwerend tegen Junior. Het kind bleef dreinend aanhouden. ״Wat zegt hij eigenlijk?" vroeg ik aan Jacob. ״Och . .. niets bijzonders," zei die en hij deed schutteriger dan ooit. Maar zijn vrouw vertelde:
״Hij zegt: Play Dutchman . .. Toe doe het nou . . ." „No," zei Jacob kribbig, en zijn blik flitste door het vertrek, alsof hij zich op een of andere manier in een hoek gedreven achtte.
„Play Dutchman," jengelde het kind.
„Geef dat kind toch zijn zin," drong ik aan; het gezeur
irriteerde me.
„Ik begrijp je niet," zei zijn vrouw, „anders doe je het altijd ongevraagd..."
„Nou goed dan," zei Jacob onwillig. Het was alsof hij zich schaamde.
Hij greep een zilveren dienblad van een tafeltje. Balanceerde het op zijn rechterhand. Ging tussen de rails staan. En plotseling klonk een bekende hoge schelle jongensstem door de kamer. Jacob riep:
101