״Ja! Landgoed."
Landgoed met boeren, die voor hem werkten. Met een
kapitaal huis en garages voor vier auto's. Met rijpaarden.
״Ben je tegenwoordig getrouwd, Jacob?"
״Natuurlijk ben ik getrouwd. Een mooie vrouw. . . half
Engels, half Spaans. En ik heb één kind ... 'n zoon, één
is genoeg."
״Hoe heet je zoon?"
״We noemen hem Junior."
De auto, die me kwam halen was een Cadillac, en als iemand me had verteld, dat alle assecoires van puur goud vervaardigd waren, had ik dat subiet geloofd. De chauffeur was een kleurling, in livrei; met de onderdanigheid van een slaaf en de accuratesse van een oberkelner. Eerlijk toegegeven, de vrouw van Jacob was beeldschoon, rank en met fijne beweginkjes. Zijn zoontje was een pafferig ventje van een jaar of vier, verwend en dwingerig. Ik vond, dat Junior een beetje op Duplikaatje leek, maar dat zei ik niet hardop.
Tijdens de maaltijd — een overdaad van spijzen en dranken; een kamer vol geruisloze bedienden; een toonladder van flessen in bonte glinsterende kleuren — vertelde Jacob me, dat hij nog altijd zaken deed. Alleen in het groot. Zeer groot. In Venezuela had hij onstuimig veel geld verdiend. Hotels laten bouwen en ze meteen weer verkocht; claims op mijnen versjacherd; wild gespeculeerd met allerlei obscure scheepvaartmaatschappijtjes langs de kust; parels laten vissen bij Santa Maddalena. O ja, geld bezat hij nu in ongetelde hoeveelheden. Maar tevreden was hij nog lang niet. Hij wilde meer, altijd meer ...
Na de maaltijd moest ik de vertrekken van Junior zien. Het schaap van vier jaar bewoonde zijn eigen vleugel in
100