״Lekkere broodjes . .. lekkere broodjes met pekelvlees, worst rosbief of kaas ... lekkere broodjes om mee te nemen."
Het kind kraaide van pleizier. De vrouw lachte.
Jacob kleurde alsof hij zich schaamde. Voor een korte
seconde meende ik in zijn ogen de onrust te zien wijken.
Hoe het kwam weet ik zelf niet, maar ik voelde opeens
een brok van ontroering in mijn keel.
״Weet je nog Jacob," zei ik schor, ״hoe je bij ons thuis
aan tafel kwam mee-eten ... Ik herinner het me als de
dag van gisteren."
Maar hij zei ruw en kortaf:
„Gisteren komt nooit weerom ..."
102