Het zonlicht plast over het land in een daverenden vloed.
Maar ondanks het licht is dit het land der ellende! De hutten der bewoners zijn vervallen. De maiskolven onder de daklijst ontbreken overal: bewijs van armoede!
De auto raast voorbij een verweerd Joodsch kerkhof, eeuwenoud; het ligt tegen een berghelling. De zerken zijn verzakt en vergruisd; het is een grijze vlek in het lichte land. De dooden zijn de gelukkigen!
Van de honderdduizend Joden in Karpathenland zijn er twintigduizend, wie de slagen van Hongarije's hongerzweep in volle felheid treffen. In de steden en stadjes bestaat nog wat particuliere liefdadigheid. Het leven is er hard, maar.... te leven!
In de bergen regeert Bethlen: de honger!
De dorpen liggen er honderd en meer kilometers van het naaste spoorwegstation. De communicatie tusschen de hutten en dorpen onderling is thans, in het vroege voorjaar, meer dan gebrekkig. In den winter is die communicatie geheel en al een illusie. Negen maanden van het jaar ligt in de gebie־ den met de hoogste temperatuur de sneeuw voeten dik; in de koudere streken, in Sinower en Kalucawa, zijn de huizen ook in vollen zomer nog door den sneeuwval geïsoleerd. Wie deze oorden der ellende wil bezoeken, kan slechts gebruik maken van een slede.. ..!
De Joodsche bevolking hééft geen sleden. Zij heeft zelfs geen schoenen. Zij bedelt barvoets. De kinderen loopen op den weg slechts gekleed in een katoenen hemd; dat is alles wat de magere lijven beschermt.
Bijna de helft van de bevolking der dorpen bestaat uit beroepsbedelaars. De ״raw", de rabbijn, bedelt er; de dorps־ overste is een „schnorrer"; zij gaan de gemeente voor.
„In een der dorpen woonde een regeeringsambtenaar," ver־ telde men mij, „die wekelijks een stuk of wat Kronen aan aalmoezen verdeelde. Er waren bedelaars uit andere dorpen, die 14 kilometer barvoets door de sneeuw waadden om bij
71