orde. Men weet, dat zij er zijn. Hoe zij zijn, interesseert slechts een sentimenteelen journalist, die vele uren sporens, en een zonderlinge krantendirectie, die nota־bene vele hon־ derden solide Hollandsche guldens daarvoor over heeft.
Bij de Poolsche bourgeoisie moet het eerste sprankje van een schamel sociaal gevoel nog ontkiemen. De maatschappe־ lijke tegenstellingen in dit land zijn schrijnend wreed, omdat de weelde zoo onnoodig־overdadig, de armoede zoo schrik־ kelijk־onmenschelijk is. De Poolsche burger is niet immoreel hij is a־moreel.
De publieke opinie in dit land laat, ondanks dierenbescher־ mingsapostelen, ongestoord toe, dat de paarden op den open־ baren weg mishandeld worden; nergens zag ik dieren zoo sadistisch martelen als hier. Kan men dan verwachten, dat iemand zich iets aantrekt van de ״zydow", die daar in Na־ lewki in vuil geboren worden, vegeteeren in vuil, zich voort־ planten in drek en krepeeren in ongedierte?
De huizen in Warschau zijn van het in Nederland vrijwel onbekende type der hof־woningen. Elk huis is eigenlijk een apart straatje of hofje met één huisnummer. Maar hoe de huizen ook gebouwd zijn, naar Nederlandsch of naar Poolsch model, een vierkante kilometer wordt op een anderen breed־ tegraad niet grooter en drie־honderd־vijftig־duizend men־ schen blijft overal een beangstigend־groote massa.
De Joden in Warschau wonen niet naast of óp elkander, zij wonen in elkaar!
Zij vullen elk hoekje van het gebied. Zij zwerven over de straten in zoo dichte drommen, dat de primitiefste vorm van verkeersregeling utopisch wordt. En wanneer de straten óver־gevuld zijn, dan blijken de huizen nog even propvol.
Ik heb vriendschap gesloten met een rijken schoenmaker.
Ja, rijk! Hij heeft het mij zelf onthuld: hij verdient zes harde guldens per week.
„Als ik werk heb," voegt hij er onmiddellijk aan toe.
35