gerechtvaardigd. Hun openbare verontschuldiging was an־ ders; die luidde aldus:
״Wij, Joodsche ondernemers iriLodz zijn orthodox־vroom. Ons geloof verbiedt ons op den Sabbath te werken. Maar Christenen mogen voor ons op dien dag werken. Onze fa־ brieken kunnen wij op Zaterdag niet sluiten. Op den Sab־ bath in onze fabrieken werk te laten verrichten door Jood* sche arbeiders zou een doodzonde zijn en dat wenschen wij
niet----wij zijn dus door ons geloof wel gedwongen uitslui־
tend Christen arbeiders in dienst te nemen en de Joodsche buiten de poort te laten."
Door deze, en andere, oorzaken groeide er in den loop der jaren een scherpe tegenstelling tusschen de Joodsche en Christen arbeiders. De Christenen, vergiftigd door het ge־ stook der patroons, beangst voor dreigende concurrentie, hielden hun organisaties Jodenrein. De Joden stichtten hun eigen organisaties, verdedigden zelf de noodzakelijkheid van afzondering en als men hun vroeg wat den Joodschen proleet dan toch wel onderscheidde van den Christen textiel־ slaaf, dan luidde het antwoord: ״Hij werkt op Zaterdag en wij niet!" De Joden worden tot op dezen dag geweerd in de textiel־ fabrieken van Lodz, maar de woorden der ondernemers zijn thans anders geworden. Zij zijn oprechter. Onverbloemd spreken zij het thans uit:
״Wij willen geen Joodsche arbeiders in onze fabrieken, want die zijn te revolutionnair! Zij zouden de goede Poolsche werklui maar aansteken!"
Nu groeien — mede weer als gevolg van die oprechtheid — Joodsche en Poolsche arbeidersorganisaties naar elkander toe, al schrijnt het oude zeer nog af en toe. De arbeiders tezamen hebben een groote macht in een stad als Lodz. Het roode gemeentebestuur zou veel willen veranderen, nog meer willen verbeteren, de rioleering aanleggen, de water־ leiding willen voltooien, huizen bouwen.... maar in War־
30