LODZ, DE INDUSTRIE
Voor zoekers naar het schilderachtige ghetto biedt Lodz weinig interessants. De Iuxe־treinen snellen met een grooten boog voorbij de stad, die verloren ligt tusschen het Oosten en het Westen.
Als zij, de goedwillende en belangstellende toeristen, door den bediende van Cook hun reisplan laten ontwerpen voor een ״toer rondom de Jodenheid", dan hooren zij:
״Lodz..hhm ja, textielindustrie, een stad als alle andere."
Hij weet er niets van, dames en heeren!
Zeker, Lodz heeft géén ghettol
Duitschers, Polen en Joden wonen er vrij en ongedwongen met en door elkander. Vergeleken met andere Poolsche ge» bieden kan men zelfs zeggen: zij verdragen zich best met elkander tegenwoordig. Lodz is immers een groote stad met zesmaal honderdduizend inwoners.
En, zeker, Lodz heeft zijn bioscooptheaters en zijn breede boulevards, zijn groote gebouwen en zijn electrisch licht, precies als Londen, Parijs, Amsterdam.
Maar toch is Lodz geen stad als alle andere!
Men pleegt Amerika wel eens aan te wijzen als het voor« beeld van teugellooze kapitalistische industrieele ontwikke« ling. Ik ken Amerika, helaas, nog niet, maar ik heb Lodz gezien. Voortaan zal ik dichter bij huis blijven. In plaats van Amerika zal ik Lodz noemen.
Vijftig jaren geleden bestond Lodz nog niet. Ergens door de troostelooze dorre vlakte van Congres־Polen stroomde een riviertje. Daar stichtten eenige Joodsche ondernemers een textielindustrie, die in luttele jaren tijd tot ongekenden bloei kwam. Lodz werd bekend, niet zoozeer door de doel« matige bedrijfsleiding der ondernemers, nóch door qualita« tieve uitzonderlijkheid der producten, maar eenvoudig, door« dat nergens de arbeiders zich zoo barbaarsch lieten uitbuiten als daar.
27