zeven maanden is een bediende aangesteld, die voorgaf protestant te zijn. Toen men bemerkte, dat hij een Jood was, heeft men hem ontslagen."
Een filiaalfabriek in Warschau van een wereldonderne» ming met groote vermaardheid ook in Nederland, heeft eenige Joden in dienst; niet te veel en er komen zeker niet meer, aldus geven vooraanstaande employé's in persoonlijke gesprekken toe, want veel Joodsch personeel is geen reclame voor de zaak.
Dat alles gebeurt niet in het oude Rusland, dat de groote kerk bouwde op de Place Jozefa Pielsudskiego, maar in het Polen, dat deze kerk afbrak als een symbool voor alle tijden.
Ik laat weer een partijgenoot aan het woord; niet de eerste de beste, maar een, die belangrijke functies bekleedt in openbare en organisatorische besturen:
„Er groeit een Joodsche jeugd op, die weet, dat de Staat haar recht op arbeid niet erkent. De Staat is in Polen na den oorlog de grootste werkgever geworden. Hij is bezitter van het monopolie der spoorwegen, der tabaksfabrieken en van het spiritusmonopolie. Joden worden niet in dienst genomen. Die in deze monopolies werkten, worden wegge־ jaagd. In Bialystock, in Grodnow waren vroeger duizenden arbeiders werkzaam, Joden. Sinds de regeering daar baas is, zijn zij met een lantaarn te zoeken. Wij als socialisten zijn principieel voor de overname der bedrijven door de overheid, maar wij durven tegenwoordig voor dit beginsel niet te vechten, want wij weten: als de regeering er baas wordt, gaan de Joden successievelijk de laan uit. Zoo gaat het bij de lucifersfabricage, zoo gaat het in alle bedrijven. De arbeidersscholen, waar het onderwijs in het Jiddisch gegeven wordt, krijgen geen subsidie meer. Een Joodsche arbeidersklasse, die economisch vervolgd wordt, moet thans
voor haar eigen scholen zorgen____maar in het publiek is
Pilsoedski een vriend der Joden. En als wij wat te erg opdringen, als zélfs de Pilsoedski־joden moeten klagen, dan
12