in studie," zegt mij, vergoeilijkend, een Joodsch Pilsoedski* vazal.
„De regeering studeert al drie jaar en zal nog wel drie jaar studeeren," zegt mij een ander bitter en verontwaardigd. Een andere stem!
In Wilna, vlak bij de Lithauensche grens, praat ik met een Joodsch industrieel. Ik heb er met veel van zulke ge» praat in dit stadje. De geheele houthandel is er in Joodsche handen. Er zijn kleine fabrieken van handschoenen, schoenen en sokken, grootendeels Joodsch kapitaal. Wilna is oorspronkelijk een Russische stad. De bestrating bestaat voor een groot deel nóg uit rolkeien met paardenmest voor de geruischloosheid, ook al zijn de Russen reeds jaren geleden vertrokken. Met de Russen verdwenen de klanten der eens bloeiende industrie. Rusland en Siberië zijn afge־־ sneden. Lithauen sluit geen verdrag.
Zeker, de regeering helpt. Er zijn officieele banken, die de noodlijdende industrie goedkoope credieten moeten verschaffen. Goedkoop wil hier zeggen: tegen een rentevoet van 9 pCt.
„Maar de Jóódsche industrieën krijgen geen credieten", zegt mijn reisgenoot. „Mijn fabriek — er zit 50.000 Dollar in — heeft al een jaar lang om goedkoop geld gebedeld. Wij komen niet aan de beurt. Eerst worden de anderen geholpen en als dan de Joodsche industrieelen komen, is het geld op. En de particuliere banken durven 14 pCt. te vragen. Als dit nog twee maanden zoo duurt, gooi ik mijn fabriek dicht en het personeel op straat."
De banken, zij zijn wellicht de kernpunten van het economisch antisemitisme, dat thans in Polen, niet bij de
regeering____op papier, maar veel erger bij de bevolking
bestaat?
Ik spreek er over met eenige zakenlieden. Zij zijn niet anti־־Poolsch, zelfs niet anti־Pilsoedski. „Bij de officieele Agrarische Bank werkt geen Jood. Voor
11