op de rotsen in stukken werden gebroken. Zijn redenering was: zolang ik ijs op de kust hoor breken, is dat een bewijs dat daar geen kanaal is. Maar te dicht onder de kust kon ’t de sloep in gevaar brengen. In deze ondragelijke spanning zeilden ze door de dikke mist.
Tegen de ochtend brak de zon door de wolken. Ze bleken veel dichter bij de kust te zitten dan ze hadden gedacht. Overal kruide het ijs, dat door de branding tegen de rotsen was geslagen. Plotseling zagen ze voor zich uit drie sloepen varen. Schipbreukelingen, zoals zij. Niet veel later kwamen ook de twee andere sloepen van de ‘Paulus Potter’ in zicht. De drieen-zeventig man waren weer bij elkaar.
De veronderstelling van stuurman van der Mey bleek juist geweest te zijn. Eindelijk kwamen ze aan een stuk strand, waar het ijs niet meer kruide. Het water was er wat rustiger. Ze voeren zo dicht mogelijk naar het strand, maar dorsten de sloepen niet op het droge te trekken, omdat ze vreesden dat de puntige ijsschotsen de scheepshuid zouden beschadigen. De gezonden sprongen van schots op schots naar de kant. Daarna legden ze met roeiriemen, planken en wrakhout een primitief bruggetje over de schotsen, zodat de zieken het bij hun debarkatie ietwat gemakkelijker zouden hebben.
De drie andere sloepen bleken te behoren tot een Amerikaanse koopvaarder uit hetzelfde konvooi. Ook deze zetten hun opvarenden in de baai aan land. De mensen in deze sloepen hadden veel minder geleden. Ze hadden voldoende geneesmiddelen aan boord. Ze beschikten ook over behoorlijke zeekaarten. De Amerikaanse kapitein stak zijn bewondering voor het zeemanschap en het uithoudingsvermogen van de Nederlanders niet onder stoelen of banken.
De baai lag vol wrakhout. Amerikanen en Nederlanders maakten er een reusachtige brandstapel van.
Niet ver van de plaats waar ze zich bevonden, ontdekten ze een broedende kolonie zeevogels. De nesten lagen in de beschutting van een laag ijsmuur-tje. Het waren een soort eendjes, marollen, honderden in getal. De beesten waren in het geheel niet schuw. Blijkbaar hadden ze nog nooit mensen gezien. Hoe die boutjes te vangen? Een van de bemanningsleden van de ‘Paulus Potter’ herinnerde zich het boek ‘De overwintering van Willem Barentsz op Nova Zembla’, dat hij, lang geleden op de lagere school in Rotterdam had gelezen. Willem Barentsz en zijn mannen hadden ook eendjes gevangen. Hoe deden ze dat ook weer? Honger scherpt het geheugen. De man herinnerde zich precies hoe dat in 1597 was gegaan. Ze namen een groot aantal stokken en latten, die ze bij het wrakhout vonden. Daar bonden ze lussen aan, en nu gingen ze achter het walletje ‘eendjes vissen’. Het lukte boven verwachting. De beestjes lieten zich rustig de strik om de nek
90