log tot een goed en zegenrijk einde zullen brengen. Er staan grote stukken in de kranten. In en bij de kerk zijn de redders gehuldigd. Hun namen komen in een gedenkboek. Ze worden geridderd.
Mister Diamant heeft het initiatief genomen tot een eenvoudige huldiging van Johnny bij ons in de kelder. Hij krijgt een paar certificaten van deelname in de oorlogslening. Het geld wordt door de medebewoners van het gebouw bij elkaar gebracht.
Omdat we vinden dat de ceremonie niet zonder enige romantiek mag aflopen, is Johnny uitgenodigd vanmiddag om vier uur bij de kerk van Sint-Paulus aanwezig te zijn. De bewoners zijn er ook. Een soort privéhuldiging. Mister Diamant houdt de speech. Hij zegt:
‘Beste vriend Johnny: Toen je in de Eerste Wereldoorlog je arm verloor, heb je gedacht: het is een zwaar verlies, maar de redding van alles wat mij dierbaar is, maakt het verlies gemakkelijk te dragen. Engeland wasje arm waard. In de afgelopen dagen heb jij, en vele anderen, je leven op het spel gezet en je hebt gedacht: wat is de waarde van mijn leven vergeleken met de waarde van deze kathedraal? Johnny, wij danken je in naam van de miljoenen, die je niet kennen, maar je naam zegenen.’
Johnny houdt zich kranig. Hij staat op een eindje sigaret te kauwen. Aan de wijze waarop telkens de spieren van zijn wangen uitzetten onder de druk van zijn gebit, kan je zien, dat Johnny het met zijn zenuwen te kwaad heeft. Nu moet hij antwoorden. Hij zegt:
‘Beste mensen, ik heb natuurlijk niet zesendertig uur aan één stuk naar die bom gegraven, om de waarheid te zeggen, ik heb helemaal niet gegraven. Ik heb er alleen maar bij staan kijken. Het enige wat ik gedaan heb, is dat ik af en toe tegen de jongens heb gezegd: blijf van dat gedeelte af, want die bom kan er niet tegen als hij op die plek gekieteld wordt. Well, en ik heb ook wel eens om me heen gekeken. Ik zal U een bekentenis doen. Ik heb nu pas gezien hoe mooi de kathedraal is; alsof ik de kerk voor het eerst in mijn leven zag. En de huizen erom heen, wat zijn ze lelijk en oud en vervallen en armoedig. Ik dacht: ’t is toch eigenlijk een smaad, dat zo’n mooie kerk vlak bij een stadswijk staat, waar de mensen in ellende wonen. En kijk nu eens om je heen, de bommen van de vijand konden de kerk niet treffen, maar de lelijke, armoedige en vervallen huizen zijn in elkaar gezakt.’
De duiven vliegen rondom de kerk en zetten zich op de trappen. Mensen gaan de grote deuren door. In de laatste week zijn vijftienduizend huizen van Londen volkomen vernield. Maar Johnny heeft gelijk, wat lelijk was is verdwenen; nog nooit hebben de Engelsen hun kerk zo goed kunnen zien als nu.
78