je achteruit komt het bijkeukentje uit, waar de wastobbe staat. Vier kippen en een haan vieren hun liefdeleven achter gaas op het plaatsje tussen het schuttinkje en het privaatje. Johnny is instructeur bij de Burgerwacht. Met zijn ene arm kan hij moeilijk soldaat zijn, maar leiding geven, dat kan hij. Hij maakt er geen geheim van dat de jaren van de Eerste Wereldoorlog voor hem lang niet zonder genoegens waren. Hij lag met zijn mede-soldaten aan het front in Frankrijk.
Ik probeer in een gesprek erachter te komen, waarom hij met zoveel plezier aan dat soldaatje-spelen terugdenkt.
Vraag: ‘Vond je het niet vreselijk... ik bedoel het doden van je medemensen?’
Antwoord: ‘In het begin misschien wel, geloof ik, maar later niet meer. Een gevecht van man tegen man heb ik nooit meegemaakt. Ik heb wel gehoord van lui die zoiets hebben beleefd, die hebben er nog lang nachtmerries van gehad. Maar je lag in je eigen loopgraaf en aan de overkant lag Jerry in een andere loopgraaf. We schoten op elkaar, maar hadden aan mekaar helemaal geen hekel. Ik zal best wel eens iemand hebben doodgeschoten en zelfs meer dan één, maar je zag je slachtoffer nooit. Je was een onpersoonlijke brenger van de dood. Je moest natuurlijk wel zorgen dat je niet ging zitten fantaseren, want dan wasje verloren. De dood is grillig als een vrouw.’
Vraag: ‘Toch moet dat langdurige verblijf in de loopgraaf de jongens hebben gedemoraliseerd?’
Hij lacht me in het gezicht uit.
‘Welnee... Hoe kónden we demoraliseren? We kregen ons afgepast por-tietje whiskey per dag, en een paar flesjes bier; en vrouwen waren er niet, dus was er nooit ruzie tussen de mannen. We hingen aan elkaar als vleermuizen in een schoorsteen. Echte kameraadschap, weet je, alleen maar mannen onder elkaar. Als ik nu nog wel eens zo’n oude maat uit Frankrijk tegenkom, is het alsof ik met één slag twintig jaar jonger word.’
‘Je hebt natuurlijk de onaangename dingen vergeten’, peins ik, ‘en de prettige, of ogenschijnlijk-prettige herinner je je...’
Johnny is zeer beslist met imperialistische denkbeelden behept. Hij ziet het Britse Rijk als de kern van de wereldorde. Hij noemt het: de grote familie van Engelse volken. Maar hij bedoelt: het Imperium.
‘Kijk om je heen’, zegt hij, ‘wie staat er tussen Hitler en de heerschappij van de wereld? De familie van Britse volken. Tuurlijk, er zijn volkeren in die familie, die meer vrijheid moeten hebben dan nu, maar ze moeten bij elkaar blijven, anders gaat de wereld kapot.’
Tegenwoordig staat elke dag in de krant dat deze oorlog een ‘people’s war’
62