grote gebouw, waarin we een flat hebben gehuurd. Ik sta met hem in de lift.
‘Och, zenuwachtig’, zegt hij, terwijl hij de schouders ophaalt, ‘het gevoel van onzekerheid verlamt op den duur. U bent een vreemdeling, u kent ons nog niet. Wij worden pas kalm wanneer de gevaren vlak voor ons staan.’ Als je de lange, lange rijen kinderen aan de spoorwegstations ziet wachten, krijg je echter niet de indruk van grote kalmte. Zo’n massale evacuatie is natuurlijk een gebeurtenis die diep in het leven van een stad ingrijpt. Met zakjes snoepgoed en bundels beddegoed worden ze in de overvolle wagens gestouwd. Er wordt beweerd dat de politie elke kleuter eenvoudig oppakt, die zij in een van de volksbuurten op straat aantreft. Of het waar is, weet ik niet. De mensen, die anecdotes en grappen verzinnen, hebben zich van deze grootscheepse uittocht meester gemaakt. Ik hoorde vandaag deze grappen:
‘Een jongetje, dat ergens diep in het merendistrict bij een boer onderdak is gebracht, schrijft aan zijn moeder in de Londense achterbuurt: ‘Lieve moeder, het is hier best, overal groeit hier iets groenachtigs en dat noemen ze gras.’
‘Een jochie uit het East End komt voor het eerst van zijn leven, door de evacuatie, aan de kust. Hij ontmoet er een buurtgenootje dat al een paar weken eerder geëvacueerd is. Zegt het ventje: ‘Wat stinkt hier toch zo vreemd?’ Zegt het joggie, dat er langer is, met een deskundig gezicht: ‘O, dat... dat is de frisse lucht.’
‘Een jochie schrijft aan zijn moeder in Londen: ‘Zeg mam, heb jij geweten dat vis ook kan léven? Ze hebben de vis hier niet gebakken in een krant, maar levend in een rivier.’
Het is een kolossaal flatgebouw, waar we wonen, aan de brede Marylebone Road. Eigenlijk is de flat te duur, maar we wonen met twee Nederlandse gezinnen in één flat; zo is de huurprijs wel op te brengen. De andere bewoners van het gebouw behoren tot, wat hier heet, ‘de hogere middenstand’. Zakenlieden in goede doen; gepensioneerden, die een stevig stuk eigen kapitaal achter de hand hebben. De ruggegraat van een handeldrijvend, koloniserend volk.
In het flatgebouw loopt overdag een éénarmige portier rond; zijn andere arm ligt ergens in Frankrijk, al sinds 1917. De éénarmige portier heet Johnny Iden. Hij woont niet in het gebouw. Ergens bij Clampham Junction, in het hartje van Battersea’s volksbuurt, heeft hij een huisje. Een kelderkeuken, waar ook gewoond wordt. Een voorkamer, waar hij bij zichzelf op visite zit. Boven twee slaapkamers, een voor Emma en zichzelf, en een voor Betty, hun dochter, die dienstertje is in een Lyon’s restaurant. Op het plaats
61