van het Koninkrijk der Nederlanden, hoegenaamd geen enkele verantwoordelijkheid voor de programma’s zou dragen; die instemming leek gemakkelijk genoeg. Maar... ze stelde als eis dat zij, de regering, zelf de man zou aan wijzen die deze programma’s in elkaar zou zetten. Buiten haar verantwoordelijkheid. Die man zou ik zijn, ik... of allpeople IK.
Toen mij het verzoek (of was het een opdracht?) bereikte om dit karwei op te knappen, zei ik: nee, neem voor mij maar een andere schlemiel. De Nederlandse regering zelf niet verantwoordelijk, maar ik wel verantwoordelijk tegenover de regering. Dank U, ik was al, laat alstublieft een ander zijn benen breken.
Mijn bezwaren tegen een zodanige niet geheel duidelijke status heb ik in een bespreking in de hotelkamer van prof. Gerbrandy voor een enigszins gemeleerd gezelschap uiteengezet. Maar mijn tegenwerpingen maakten niet de minste indruk. Er was nu eenmaal besloten dat ik de klos zou zijn, so what? Ik herinner mij dat een van de aanwezigen mij in een onderonsje tijdens de bespreking trachtte te overtuigen met een gelijkenis, de parabel was aan de harde werkelijkheid ontleend.
‘Kijk, Sluyser, in de Irene-brigade zitten we met een analoog geval. Die soldaten hebben behoefte aan beschermende middelen tegen venerische ziekten. Ze kunnen ze in de winkels kopen, maar dat is te duur en de soldij is laag. Nu kan de Nederlandse regering moeilijk anti-conceptionele artikelen gaan verhandelen of gratis verstrekken. Maar anderzijds kan ze de ogen ook niet sluiten voor de werkelijkheid. Wat doen we nou? Een van de soldaten krijgt een werk-voorschot, daarmee financiert hij een handeltje in die goederen, die tegen lage prijs beschikbaar worden gesteld, vastgestelde maximumprijzen. De regering draagt geen directe verantwoordelijkheid, en de moeilijkheden zijn toch opgelost. Zodat ze in Wolverhampton, waar de jongens liggen, nu in het kamp kondooms verkopen, en op het ronde doosje is een plaatje geplakt met een klimmende Oranje-leeuw en er omheen staat: Nederland zal herrijzen.’
Deze parabel vloerde mij compleet. Zo ben ik in de wereld van de zwarte zenders verzeild geraakt.
Al had ik aanvankelijk duizend aarzelingen, ik heb er achteraf nooit spijt van gehad. Ik pleegde zoveel mogelijk overleg met verantwoordelijke lieden van of namens de regering; en alles schriftelijk. Vooral de brieven, die ik in mijn privé-archief zorgvuldig bewaarde, hebben mij na de bevrijding geholpen, toen de Parlementaire Enquête-Commissie precies wilde weten hoe deze vreemde vork in de steel had gezeten, want dat heb ik in Londen wel geleerd, een mens moet nooit proberen het vaderland te redden, tenzij hij daartoe duidelijk en liefst schriftelijk is uitgenodigd.
De zwarte zender ging ‘De Flitspuit’ heten. Ik heb het hele ding nooit ge
42