Van Kleffens’ steriel beleid karakteriseert hij: ‘Zeer intelligent, maar Van Kleffens brengt geen levende jongen ter wereld.’
Op Koninginnedag zegt hij: ‘Nederland is niet Koningsgezind, maar Oran-je-gezind.’
Over mr. G. J. Van Heuven Goedhart: ‘Het zwijn in de synagoge’.
Over mr. Burger: ‘De luis in mijn pels.’
Een van zijn ambtenaren schreef een boekje: ‘De wedergeboorte van het Koninkrijk.’ Hij noemt het in een overmoedige bui: ‘De nageboorte van het Koninkrijk.’
Tegen mij: ‘Sluyser, met een betere leiding zou jij misschien een goede antirevolutionair zijn geworden.’
Tijdens een bijeenkomst in de Royal Albert Hall naar aanleiding van Rus-land’s deelname aan de oorlog: ‘Zijn dat allemaal socialisten? Ik heb nooit geweten dat er zoveel socialisten zijn.’
In diezelfde bijeenkomst: ‘De socialisten hier in Engeland zijn anders dan in Holland - maar de niet-socialisten zijn ook anders.’
Over ir. P. F. S. Otten, de leider van het Philips Concern: ‘Philips deTweede.’ Over minister Jan van den Tempel: ‘Een merkwaardig man. Hij zei gisteren tegen me, het ergste wat me in dit leven kan overkomen is, dat ik weer huisschilder moet worden.’
Over een hooggeplaatste dame: ‘Ik ben aan haar respect verschuldigd, maar als ik mijn zin deed, gaf ik haar een klap in haar gezicht.’
Na een bezoek aan Churchill: ‘Ik heb die man eraan herinnerd, dat de bevelhebber der Staatse troepen onder Marlborough Van Goor heette... en de commandant van de Nederlandse troepen nu heet ook Van Goor, Noothoven van Goor, maar (glunderend) dat Noothoven heb ik maar weggelaten. Churchill was erg ontroerd.’
Ik kan niet zeggen dat de Nederlanders in Londen in het begin erg geestdriftig doen, als ze horen dat de kleine Fries hun Minister-President is. Maar het is merkwaardig hoe snel die gezindheid verandert. Het duurt geen halfjaar of ze hebben het parmantige baasje in het extra warme plekje van hun hart opgenomen. Hij is een moedig man. Hij loopt noch te koop met zijn dapperheid, noch probeert hij sommige ambtgenoten van hem als hangbroeken te kijk te zetten, wat voor ’t overige niet zo’n moeilijke kunst zou zijn. Wie, zoals vele ambtsdragers hier, vrouw en kroost in Nederland heeft achtergelaten, voelt zich, begrijpelijkerwijs, geremd om in het openbaar al te fel te worden. Wie kan het een functionaris kwalijk nemen dat hij denkt aan een zoon in krijgsgevangenschap? Zulke gevoelens hebben niets te maken met defaitisme. Er zijn wel labbekakken in Londen, maar die geven beslist niet de toon aan.
28