iedereen al lang wéét, zo te zeggen dat niemand er meer iets van begrijpt. Die Nederlandse gemeenschap in Londen is voor mij hoegenaamd geen mysterie, verbeeld ik me. Ze zitten dicht op elkaar. Ze werken met elkaar. Ze luisteren naar elkaar. Ze komen op visite bij elkaar. Ze roddelen over elkaar. Het is een enorme intellectuele inteelt. Ze nemen gezegden van elkaar over. Moppen doen de obligate rondjes. In elke gemeenschap van mensen (onvolwassen of niet) is er altijd eentje, op wie ze allemaal de pik hebben. Zo heb je hier in Londen de vaste zwarte schapen. Soms wordt zo’n schaap in zijn broodwinning benadeeld. Waarom niet? De gemeenschappelijke onvrede met het bestaan moet toch ergens een uitweg hebben. Het middelpunt van dit Lutjewinkel-aan-de-Theems is niet de Koningin. Die woont majesteitelijk ver weg in Maidenhead, Zij is iets onpersoonlijk groots, hoog gezeten in het grondeloze licht, van tijd noch eeuwigheid gemeten. Af en toe komt de Koningin naar Eaton Square, als ze voor het werk in Londen moet zijn. Dan moeten de mensen die met professor Gerbrandy werken van te voren informeren of en wanneer Hare Majesteit komt. Het antwoord van haar Cerberus, generaal van ’t Sant, is door een curieus gebruik van de lijdende vorm symbolisch voor die onpersoonlijke verre grootheid.
‘Generaal, ik heb hier een paar belangrijke stukken, weet U wanneer Hare Majesteit naar Londen komt?’
‘Er wordt vandaag niet naar Londen gegaan.’
‘Weet U dan of de Koningin morgen komt.’
‘Er wordt morgen hier gewerkt. Overmorgen wordt naar Londen gereden, maar de ochtend werd reeds bezet, want dan wordt ontvangen.’
Het is net de dialoog uit ‘De Wijze Kater’ alleen je moet er je lachen bij houden.
Als vervanger van dat echte middelpunt is dus de kleine Minister-Presi-dent centrum van ieders belangstelling in Londen. Officieel heeft de kleine Snorremans een departement van Algemene Oorlogsvoering, maar zelf zit hij altijd in dat tuttige Brown’s Hotel. Iedereen zet de klok op hem gelijk. Hij probeert helemaal niet om ontoegankelijk te doen. Kwasi hoog noemt Lutjewinkel: ‘P.B... Poep Belangrijk’. Iedereen kan hem opbellen, en als het niet te zot is, een afspraak met hem maken. Hij is, overdag althans, nooit alleen in die stom-burgerlijke hotelkamer. Beneden in de hall zitten altijd lieden te wachten, reders en margarine-magnaten, gewone jongens van de koopvaardij en daggelders van zijn departement. Als het oorlogsgeweld boven Londen indrukwekkend gevaarlijk wordt, biedt zijn vriend Lord Nathan de Nederlandse Minister-President het tijdelijk gebruik van een bungalow aan, ver weg in the country. Kan de veel geplaagde man tenminste zijn week-ends rustig doorbrengen. Het kleine
25