dat de geesten van de jongens, die in de Luchtslag om Engeland waren gevallen, terugkwamen om te helpen bij het blussingswerk in Londen. Ernstige Londenaren zwoeren dure eden dat onbekende ongrijpbare schimachtige wezens naast hen hadden gestaan, toen ze mensen uit het puin van instortende huizen trachtten te redden. De vliegeniers met hun zware snorren in het model van het stuur van een racefiets, verklaarden mij eensgezind, en volstrekt ernstig, dat ze boven in de lucht, kabouterachtige mannetjes hadden gezien, een soort ‘aardmannetjes’ van de lucht, ‘grem-lins’ heetten die; ze zaten in de fuselage van vliegtuigen verborgen en ze kwamen voor de dag als de nood het hoogst was, verschenen plotseling op de tip van een vleugel, soms in de cockpit; ze doofden brandende motoren, ze brachten kapotgeschoten roeren in bruikbare conditie.
De oude lieve dametjes met hun vereniging voor zieke hondjes zaten erbij, maar ze waren helemaal niet kwaad, oh dear oh dear, not at all, integendeel, ze hadden on-oirbare schik in die honds-brutale jongens van de Air Force met de blik van adelaars in hun ogen en de roekeloosheid van mensen, die weten dat ze eigenlijk al dood zijn. De Amerikaanse bemanningen dronken als sponzen, never mind, vanavond gingen ze terug, allemaal in één grote machine, dus ze hadden een hele nacht om hun roes kwijt te raken. De jongens van de RAF deden het een beetje kalmer aan. Zij moesten er die avond ook nog uit. Straks zouden ze wel horen waar ze in de donkere nacht hun bommen moesten neergooien. Vliegen, totdat de dood erop volgt.
Mijn Rotterdamse gasten waren beslist niet van de blauwe knoop, maar dit wilde feest vonden ze toch wel wat al te gortig.
‘Zal ik je ’s wat vertellen. Al die braniekerels zijn bang. Ze knijpen hem als een stel ouwe dieven. Ze proberen hun angst te verzuipen in een glas jenever.’ Tegen achten wankelden de Yanks naar een vrachtauto. Bestemming: Amerika. De Engelsen werden nu opeens veel minder luidruchtig. Opgewonden waren ze nog wel, maar tegelijkertijd ernstig. Ze stonden in een groepje bij elkaar.
‘Zeg, als ik morgenochtend niet terug ben, mag jij mijn scheerapparaat en mijn kwast hebben. Het ligt in mijn kastje...’
‘O.K.’
‘Als jij niet terug komt, mag ik dan je grammofoonplaten hebben?’
‘Ben je bezestigd? Een partij nieuwe grammofoonplaten voor een gebruikt scheerapparaat...’
‘Goed, dan doe ik er mijn ham en eieren bij. Mag jij morgenochtend hebben, als ik niet terug kom. En ook nog de halve fles whisky in mijn kastje.’ ‘O.K.’
126