Ze wisten stellig dat een aantal hunner morgenochtend niet zou terugkeren. O, kerstnacht, schoner dan de dagen... Maar de kerstnacht ging voorbij, de oorlog bleef.
Ik weet niet hoeveel van die branies die volgende ochtend niet teruggekomen zijn. Misschien leeft er van die hele luidruchtige benden vandaag niet één meer. En de Amerikanen met hun overmoed... waar liggen ze nu? Op Luzon? Of ergens in de Europese grond? En mijn twee gasten uit Rotterdam? Ze zijn weer gaan varen, varen tot de dood erop volgt. Ik heb nooit meer iets van hen gehoord. Misschien hebben ze het eind van de oorlog gehaald? Valide of kaduuk? Misschien hebben de zeehaaien hen toch nog te pakken gekregen. Wie zal het zeggen? Eén luttele seconde hebben de lijnen van al die levens elkaar geraakt, in de rook en smook van een party met veel bluf en veel bedwelming. Toen weken die lijnen weer van elkaar af, ze zijn in de eeuwigheid verdwenen.
Toen ik een paar dagen later in Londen terugkwam, was de ruïne weer groter geworden. De krantenverkopers lieten weten:
RAF BOMBARDEERT BERLIJN
In de etalage van Hachette hadden ze een bordje gezet: ‘You should see our Berlin branch’. Het jaar 1941 was begonnen.
127