klandizie hadden.
Ripon daarentegen was een oase, waar de huizen nog gewoon in de verf zaten, de kozijnen echte vensterruiten omsloten en geen gore stukken asfaltpapier, waar je in de pub een spelletje darts kon gooien zonder datje rechterarm de beverd had vanwege de bommen, die al waren gevallen of nog naar beneden moesten smakken. In de huiskamers hingen de kransjes van mistletoe al klaar, die doorzichtige voorwendsels om van iemand de zoen te krijgen, waar je een jaar lang stiekem naar hebt lopen hunkeren. In de keukens kokkerelden de huismoeddls volgens ingewikkeld ouderwets ritueel plumpuddingen die, welk recept ook gevolgd wordt, altijd hetzelfde smaken, trouwens de penny die ze meebakken, verandert ook nooit. De meisjes op het station, die het zware kruierswerk deden met hoge hakken en rode lipjes, omdat de mannen moesten vechten, riepen je welgemoed toe, dat ze je ook een Vrolijk Kerstfeest hadden toegedacht. Ze sjouwden je koffers, terwijl je je doodgeneerde, want torsen is per definitie stoer mannenwerk. Je wist niet of je die lieve kinders een fooi moest geven of ze moest vragen een avondje met je naar de bioscoop te gaan. Het was erg verwarrend.
De Engelsen eten sinds Bonifacius hun kerstmaal ’s middags, want met een propvolle maag is ’t slecht slapen, - maar wij eigengereide Nederlanders zouden er des avonds eens goed van eten.
Toen kwam Mr. Harry Ewer, de buurman, die iets bij de Air Force was, aan de deur zeggen dat er in het dorp nog twee Hollanders waren gesignaleerd. Wildvreemde Nederlanders, die hier en daar hadden gevraagd of ze er vannacht konden slapen. Ze moesten nu in de kroeg zitten. Harry vond, dat ik van dit nieuws niet onkundig mocht blijven.
In de ‘Pig and Whistle’ hingen twee mannen zich in hun stoelen te vervelen. ‘Hollanders’?, vroeg ik.
‘Laattiefainzain’ zeiden ze in onversneden Rotterdams. Ze voeren ter koopvaardij, want gevaren moet er worden totdat de dood erop volgt. Magere Hein had hen bijna te pakken gehad, toen een torpedo hun schip ergens op de Atlantic in de grond had geboord. Zij zaten in een sloep. De duikboot kwam boven. Herr Kapitan vroeg of ze van alles voorzien waren, leeftocht, kaarten en water. Jawohl, meneer de vijand. Nou, en daarna heeft Herr Kapitan het machinegeweer op de sloepen gezet, eentje zonk subiet en in een andere spoot het bloed naar alle kanten, maar zij hadden kans gezien met hun bootje weg te komen. Yes sir, en daarna werden ze opgepikt en meer dood dan levend naar Liverpool gebracht. Ze genoten nu een paar weekjes verlof om bij te komen. In het overvolle Liverpool hadden ze echt geen zin meer. Als je aan de zee-haaien bent ontsnapt, ga je geen kerstdagen vieren met de landhaaien. Nou enne zodoende...
123