de goede soldaat Schweyk, de sukkel, die door zijn onnozelheid alles in het ootje neemt en overal doorheen rolt. Schweyk de Engelandvaarder. Omdat ik vermoedde, dat aan het oorspronkelijke verhaal reeds vele fan-tasterijen waren toegevoegd, toen het mijn oren bereikte, heb ik het destijds, precies zoals het mij ter ore kwam in het (Londense) ‘Vrij Nederland’ neergeschreven. Er kwam geen enkele reactie. Ik neem dus aan, dat - hoe vreemd het ook klinke - de geschiedenis van de domme Engelandvaarder van a tot z op waarheid berust.
Jan Schweyk (zo zal ik hem maar noemen) woonde in een dorpje in Over-ijsel. Zo’n vergeten oord, waar de koeien en de mensen dromen van dingen, die nooit hebben bestaan. Op zekere dag evenwel vond Jan dat hij naar Engeland moest vertrekken om daar te gaan vechten tegen de moffen. Hij was nog nooit uit zijn dorp geweest, maar zoveel begreep hij er wel van, datje eerst naar Zwolle moest om in Londen te kunnen komen. In Zwolle liep hij zonder kaartje doodgemoedereerd door de controle van de spoorwegen - het was de eerste keer, dat Jan Schweyk in een trein zat. De conducteur vroeg hem naar zijn plaatsbewijs. Dat had hij niet.
‘Waar gaat u heen?’
‘Naar Engeland.’
Groot gelach in de coupé. Jan Schweyk bleef onverstoorbaar. Hij wilde naar Londen. Hoe moest hij reizen? De conducteur heeft hem toen een kaartje naar Maastricht verkocht. Hij schreef op een briefje waar Jan moest overstappen. Zijn medereizigers gaven hem geld en vele adviezen. Eén daarvan onthield hij: als je in Maastricht bent, moetje naar het zuiden lopen, steeds maar naar het zuiden, dan kom je vanzelf in België en daar moetje maar zien hoe je verder komt.
Jan Schweyk liep dus van Maastricht zuidwaarts. In België klopte hij bij een klooster aan. Daar deed hij zijn simpel verhaal. De broeders waren slimmer dan hij. Zij schreven een keurige brief in het Frans, waarin stond, dat de arme Jan doofstom was. Ze gaven hem een celluloid portefeuille, die hij om de hals kon hangen, de brief zat daarin, zodat iedereen al van verre kon lezen wat er stond. Verder kreeg Jan eten mee, en wat geld. Jan Schweyk, de doofstomme, wandelde door België. Hij deed zijn mond alleen maar open om te eten en te drinken. Praten kon hij immers niet. Trouwens hij probeerde het niet eens. Hij kende immers geen woord Frans. Zo kuierde, liftte, bietste hij door Frankrijk. Bij Perpignan liep hij over de Spaanse grens. Hij zelf vertelt ervan:
‘Spanje is een mooi land. En vriendelijke mensen dat daar wonen! Aan de grens stonden heren met van die hoge hoeden, die me meenamen.’ Die heren met hoge hoeden was de Guardia Civil, niet het meest menslievende deel van het Spaanse volk. Die heren gaven hem te eten, in een
107