Walter had ons echter op één lichtpuntje kunnen wijzen.
‘Kijk, jullie probleem is een zorg voor heel veel mensen. Zoals jullie, staan honderden ervoor. En in het bijzonder de Nederlandse regering zelf. Die heeft al haar goud in Engeland. Zij kan toch niet dulden dat het goud en wie-weet-welke grote vermogens volstrekt onbeheerd blijven liggen en straks misschien door de Engelsen worden ingepikt.’
Dat leek een logische gedachtengang. Trouwens bij navraag bleek dat de regering van het Koninkrijk de Nederlanden op eigen kracht zelf ook reeds bij die snuggere conclusie was aanbeland. De minister van Justitie (dat was toen nog prof. Gerbrandy) had door zijn adviseurs een Koninklijk Besluit in elkaar laten schroeven, A. 1 genaamd. In dat A één werd verordineerd dat de regering van Koningin Wilhelmina alle bezittingen tijdelijk onder haar beheer nam, toebehorende aan Nederlanders die in het bezette gebied woonachtig waren. Daar vielen dus ook de duiten van de vakbeweging onder.
Alles klopte precies. Er was slechts één moeilijkheid. De Engelse regering ontkende dat de Nederlandse regering, die te Londen tijdelijk haar werkzaamheden uitoefende, het recht bezat bezittingen in beslag te nemen die zich op Engels grondgebied bevonden. Voor dat standpunt was (van Engelse kant gezien) ook weer een kleinigheid te zeggen. In Engeland is de Engelse regering de baas. Zij handhaaft recht en wet op haar eigen souve-rein grondgebied. Ze kon toch warempel niet een emigranten-regering het recht verlenen in Engeland gelden in beslag te nemen. Er sprongen toen in Londen een stuk of tien emigranten-regeringen rond. Ze waren niet allemaal even solvent. Toegegeven, de Nederlandse regering bezat grote autoriteit, maar zo ver kon dat gezag nou ook weer niet gaan.
We legden het probleem van de vakbeweging aan professor Gerbrandy voor. Die begreep de situatie volkomen. Allicht. Maar wat kon je ertegen doen?
‘Niets, hoegenaamd niets.’
‘Maar Excellentie, daar hoeven we ons toch niet bij neer te leggen. Zo meteen kunnen de Nederlandse arbeiders naar hun zuinig gespaarde duiten fluiten.’
Hij haalde zijn ministeriële schouders op.
‘Beste mensen, de Nederlandse regering weet niet eens hoe groot de Nederlandse bezittingen in Engeland zijn. En van wie ze zijn. En waar ze zich schuilhouden’.
Op deze plaats van mijn verhaal moet ik gaan vertellen van lady Fitzmore. Zij was een ‘Lady in her own right’. Niet zo jong meer. Een montere weduwe. Van haar man (of van zich zelf, of van allebei) had ze een bom duiten
99