’t Was stil op het Singel. Vlak bij het huis keek Johan schichtig achter zich. Niemand. Toen belde hij. Het kleine mannetje met de sluike, zwarte haren opende. Toen hij Johan zag, trok er even een lach over zijn gezicht. Meer een grijns.
— Komt u binnen, meneer. Minna is boven, zei hij nog voor de ander iets had kunnen vragen.
— Dank u, antwoordde Johan correct en liep snel door. Rotvent, dacht hij. Ik sla die pestlach nog es van je gezicht!
Haastig liep hij de drie trappen op. Toen kwam hij bij een nauwe koker, waarin een soort van kipperen raar boven leidde. Hij klom erin en klopte zacht.
Toen hij binnentrad, lachte ze met iets van geluk in haar ogen en dadelijk kwam ze naar hem toe en kuste hem blij.
— Dat je nog komt, zei ze zacht. Ga gauw zitten. Ik zal thee zetten! Ben je moe?
— Nee, dat is het niet. Ik heb alleen de pee in. Die ellendeling beneden lachte weer zo vuil, toen hij mij zag.
— Het is werkelijk een heel aardige, geschikte vent, zei ze, terwijl ze met de theeboel redderde. Geloof me. Heus.
Ze had een verschoten zijden kimono los omgeworpen en Johan zag, dat ze daaronder vrijwel naakt was.
— Heb je ’t niet koud? vroeg hij en de vraag klonk onoprecht.
Dadelijk ving ze de nuance en ze lachte zacht, terwijl ze de kimono even dichter om zich heen trok.
— Hindert het je? vroeg ze zonder spot.
—■ Ik heb de pest in, zei hij alleen.
— Een kop thee zal je goed dqen, troostte ze,