hun functie schetst in het zich door hen ontwikkelde handelsverkeer.
De geldhandel is bij de Joden pas opgekomen in de dertiende eeuw en werd door die der Italianen verre overtroffen.
M. v. d. Heyden schreef in 'Joodse Omzwervingen’1) over het verband tussen de verspreiding der Joden en de economische ontwikkeling in Europa. 'Verdreven uit de landen van West-Europa trekken de Joden naar landen die lager in economische ontwikkeling stonden, om daar een functie te vervullen, die door de inheemse bevolking nog niet uitgeoefend kon worden. Maar op de duur zal deze zich tot een hoger economisch peil weten op te werken, waardoor de Joden geen bijzondere taak meer overblijft. Hun verdrijving kan dan des te gemakkelijker plaatsvinden. Als in de loop van eeuwen het verschil in economisch niveau tussen de landen van Europa steeds geringer wordt, kunnen de Joden steeds raoeilijker nieuwe gebieden van economische bedrijvigheid ontsluiten, zij boeten aldus aan onmisbaarheid in. De haat jegens de als vreemd gevoelde minderheid kan zich vrijer gaan uiten’.
Berichten over een 'gunstige behandeling’ of gedeeltelijke autonomie vonden immer een
15
1
Massada-serie no. 1, 1941, Joachimstahl Amsterdam.