21
brengen, maar indien hij zich van zelf vergist, is het geoorloofd.”
Dinter—Fritsch verdonkeremanen dus het gebod in den Sjoelchan Aroech, dat allen diefstal streng verbiedt, doch geven slechts op verwrongen wijze de aanteekeningen van hetgeen sommige schriftgeleerden in de oudheid als hun meening te kennen gaven, waarbij dan nog het woord Akoem, dat op heidenen doelt, „vertaald” wordt als christen en „was geoorloofd” veranderd in „is geoorloofd”.
Hiermede is het geheele systeem van Dinter— Fritsch gekenteekend: het bestaat in het, gewoonlijk valsch, citeeren van uit hun verband genomen stukken uit den Sjoelchan Aroech, het stellen van meestal historische en theoretisch-juridische commentaren in de plaats van de eigenlijke geboden, het doen voorkomen alsof de in het verre verleden gehouden spitsvondige juridische debatten en in-tellectueele haarklooverijen van rabbijnen de wetten en geboden zijn, die het leven van den Jood beheerschen — een en ander natuurlijk zonder melding te maken van het feit, dat de Sjoelchan Aroech zelf alle oude voorschriften, die strijdig zijn met de wetten der landen, waarin Joden wonen, ongeldig verklaart en onderwerping aan de landswetten voorschrijft — hetgeen de Talmoed zelf trouwens ook doet.
Eveneens wordt nagelaten melding te maken van hetgeen de gezaghebbendste Joodsche theologen