16
Ten overvloede worden hier nog eenige uitspraken van Rabbijnen aangehaald, die in gelijke richting wijzen — eenige van de tallooze, die geciteerd zouden kunnen worden:
„De vromen van alle volkeren hebben aandeel aan het leven hiernamaals.” (Joseph Karo, 16de eeuw, dus niet gisteren als praatje-voor-de-vaak geschreven.)
„Wie een niet Joodschen geleerde ziet, moet deze lofzegging uitspreken: Gelooft zij Gij, die van uw wijsheid aan menschen hebt gegeven.”
„Ook niet-Joodsche grijsaards moet men achten en hun de hand ter ondersteuning reiken.” (Joseph Karo.)
„Wie een lijkstoet ziet, moet opstaan en den doode, ook een niet-Joodschen, ten minste vier ellen uitgeleide doen.”
„Het is verboden een niet-Jood trefa (onreine spijs) te verkoopen voor kosjer (reine spijs), daar dit als bedrog wordt beschouwd, hetwelk zelfs jegens een heiden verboden is.”
Dit alles in het algemeen. Nu in het bijzonder het boek van den heer Dinter.
HET BOEK-DINTER
De schrijver van den brief, die aanleiding werd tot het schrijven van deze verhandeling, zag de be