die gij op eTeaa verrassende als edelaardige wijze hebt geopen* baard?
Ik zal pogen de oorzaken van het vreemde verschijnsel op te sporen.
Gij hebt „in het Statistische Maandschrift van 31 Januari 1.1.” de mededeeling gevonden, dat „het vermogen van de vakbewe* ging op 31 December 1932” niet minder dan „ongeveer 31 mil* lioen gulden” bedroeg, „waarvan bijna 17 millioen alleen voor het N.V.V.”
Gij noemt dit „een indrukwekkend cijfer, dat elk, die daarvan onbevangen kennis neemt, zal doordringen van achting voor wat onze Nederlandsche arbeiders, nu en in vroegere geslachten, hebben opgebouwd door volhardend, week in, week uit, een niet onbeduidend deel van hun loon te offeren voor een gemeen? schappelijk doel.”
Gij hebt het eenigszins mis, weledele zeer geleerde heer. Gij geeft blijk van uw onkunde nopens het onderwerp waarover gij schrijft. Want er is geen sprake van, dat „vroegere geslachten” aan het bijeenbrengen van die 31 millioen hebben medegewerkt. Het is alles geschied na de stichting van het N.V.V., dus na 1906; eigenlijk slechts in de laatst^verloopen 20 jaren. Vóór dien waren de contributies, die de leden der vakvereenigingen be* taalden, zóó gering, dat zij ternauwernood de onvermijdelijke kosten konden dekken; aan vorming van groote kassen, aan het bijeenbrengen van millioenen, kon dus zelfs niet worden gedacht. Alleen de Diamantbewerkersbond maakte op dezen regel een uitzondering — en hij ving zijn werkzaamheid eerst in 1895 aan, zoodat ook hier geen „vroegere geslachten” in het spel zijn.
Maar gij brengt u zelf bovendien in een lastig parket.
Gij zegt, dat de offervaardigheid, die uit de genoemde 31 miL> lioen spreekt, „elk.... zal doordringen van achting.”
Gij zult moeten toegeven, dat degene, die tot een achtens* waardige handeling den stoot geeft, zelf achting verdient.
Welnu, de man, die de Nederlandsche arbeiders tot deze achtenswaardige offervaardigheid heeft gebracht, was — gij zult het nauwelijks kunnen gelooven, maar het is toch zoo — „de vrijgestelde H. Polak,”
De Nederlandsche arbeiders bezaten deze offervaardigheid niet van nature. Dat zij deze thans wèl bezitten, danken zij aan mij. Gij weet — ik zeide het reeds en ik zal het overvloediglijk bewijzen — van de geschiedenis der Nederlandsche arbeiders* beweging even weinig als van de meeste onderwerpen, waar* mede gij u in het openbaar bezighoudt, om, nu men u vrijwel aan den kant heeft gezet, niet geheel in vergetelheid te geraken. Maar ieder, die eenige kennis van de historie dezer beweging bezit, zal u, desgevraagd, zeggen, dat ik het ben geweest, die de thans algemeen toegepaste methode en tactiek, het heffen van belangrijke contributies, het vormen van aanzienlijke kassen daaronder begrepen, neen, dit in de eerste plaats, hier heb ge* leeraard en ingevoerd, dat ik daarvoor jaren lang met woord, geschrift en voorbeeld heb geijverd, dat ik te dien einde ook een hevigen en langdurigen strijd heb gevoerd tegen de a