van de organisaties, uit welke deze beweging bestaat, en bloc af te schilderen als in financieel opzicht onbetrouwbaren, tegen wier oneerlijkheid de staat de arbeiders moet beschermen.
Maar deze heeren, hoe zij ook over de maatschappelijke waarde van de arbeidersbeweging dachten, waren gentlemen. En gij....
Ja, wie en wat zijt gij eigenlijk?
Gij hebt „reeds sinds lang, en ook nu weder, aangedrongen op het zoo spoedig mogelijk in het leven roepen eener wettelijke regeling van toezicht, met het oog op de bescherming van de belangen der leden*arbeiders” — wie en wat zijt gij, welke zijn uw antecedenten, waaraan ontleent gij het recht op zooiets aan; te dringen, u op te werpen als beschermer der arbeiders tegen de! bestuurders, die zij zelf hebben gekozen om hen te beschermen,! onder andere tegen lieden van uw fascistische soort, die hen! zouden knevelen en knechten, zoodra zij daartoe de macht zou*| den krijgen, zooals zij het in Italië, Duitschland en Oostenrijk! hebben gedaan.
Welke diensten van meer dan zeer matige beteekenis hebt gij' land en volk ooit bewezen? Wat hebt gij ooit in het bijzonder voor de arbeiders gedaan, dat gij nu zoudt poseeren als hun beschermer?
Gij zijt burgemeester geweest en hebt in deze hoedanigheid niet meer en niet minder, zeer zeker niet meer, gedaan dan duizend, en veel minder dan dozijnen andere burgemeesters.
Gij zijt hooge commissaris van den Volkenbond te Weenen geweest en de wijze waarop gij u daar hebt gedragen, heeft er niet toe bijgedragen de glorie van Nederland te verhoogen.
Gij zijt thans (waarschijnlijk) rentetrekker en (zeker) tantième« slikker.
Dit is alles.
Neen, ik vergis mij, het is niet alles. Gij verstaat bovendien de kunst, voornamelijk door middel van een veil dagblad, de aandacht van een deel van het publiek op uw zeer middelmatigen persoon te vestigen en gij deinst daarbij niet terug voor het aan* wenden van verachtelijke middelen, waartoe het bemodderen van onkreukbare menschen behoort. Gij kunt het niet verkrop» pen, dat gij op den achtergrond zijt geraakt en ontziet nu niets en niemand bij uw pogingen om weder op den voorgrond te komen en u op te dringen als redder des vaderlands, als aspirant« dictator, in concurrentie tegen de vele andere fascistische avontu* riers, die gelijke ambitie bezitten en wier voornaamste eigenschap, evenals de uwe, bestaat in een weinig aanlokkelijk mengsel van onbeduidendheid, verwatenheid en brutaliteit.
De Redactie van uw serviele lijfblad schreef aan een lezer, die haar gevraagd had, waarom zij mijn kort verweer tegen uw valsche bewering, dat de Controlecommissie in den Diamant* bewerkersbond nooit verslag heeft uitgebracht, niet had ge« plaatst, dat zij geen berouw had dit te hebben afgewezen, wegens mijn „eigenaardige wijze van voorlichting,” wegens mijn „weinig beschaafde taal” en omdat zij „slechts in uiterste noodzaak tot plaatsing van dergelijke grove oopie (als de mijne) overgaat.”
Niets is verder van mij, dan over zulke dingen met de Redactie van dat blad te polemiseeren.
43