De financiëele positie van den Bond bleef echter gunstig en zonder vertoon van bescheidenheid verklaar ik, dat het Bonds* bestuur het Bondsbezit met veel beleid beheerde — zelfs met eenigszins beter beleid dan gij in uwe hoedanigheid van commis* saris van de Industriëele Disconto Maatschappij aan den dag hebt gelegd.
In de periode 19204929, waarin, let wel, óók twee crisisjaren vielen, vermeerderde het zuivere bondsbezit van ƒ 2.063.811 tot ƒ 2.765.065. Bovendien werd een pensioenfonds ten behoeve der leden gevormd, dat thans ruim elf ton rijk is. Dit is dus nog niet zoo slecht geboerd, al waren het dan ook maar onaanzienlijke „vrijgestelden” en geen illustere ex^burgemeesters, die de financiëele politiek voerden.
De crisis kwam in het najaar van 1929. De inkomsten uit contributies verminderden ontzaglijk; de uitgaven, als steeds in crisistijd, stegen; bovendien werd, zooals ik reeds heb mede* gedeeld, ƒ 325.000 gestort in de werkloozenkas; de rentevoet daalde en deed het inkomen nog meer verminderen. Ondanks dit alles was het vermogen van den Bond op 30 December 1933 niet minder dan ƒ 1.990.601.
Het komt mij voor, dat hier bezwaarlijk van slecht financiëel beleid kan worden gesproken.
Maar ja, daar is nog altijd het hooge percentage van de in* komsten uit contributies, dat aan salarissen wordt uitgegeven. Toen de Bond in volle kracht was en zijn normaal inkomen had, wisselde het percentage daarvan, dat aan salarissen werd besteed, tusschen 12 en 15 percent. Dit is geen ongunstige ver* houding, vooral als men daarbij in aanmerking neemt, dat het leeuwendeel der salarissen ten goede komt aan behoorlijk be* zoldigde bedienden. Vergelijkt men het totaal der salarissen van de Bondsbestuurders met bezoldiging en tantièmes van directeuren en commissarissen van vele vennootschappen, dan is de verhouding van salarissen tot inkomsten zeker niet ten nadeele van den Diamantbewerkersbond.
Doch nu trad de crisis in. De werkeloosheid werd catastrophaal en is dit gebleven nu reeds bijna vijf jaren lang. De inkomsten van den Bond werden vergelijkenderwijs miniem en toen werd het percentage der (zeer sterk gedaalde) inkomsten, aan salarissen besteed, groot, tot ruim 50 percent toe.
Dit was zeer natuurlijk. Want het aantal bestuurders bleef vier en het aantal bedienden moest met drie tijdelijke krachten worden uitgebreid, omdat de administratie van werkloozenver* zekering en crisisteun dit vorderde, toen de werkloosheid vijf of zes maal grooter werd dan de normale.
Indien het een stoomvaartmaatschappij slecht gaat, moeten, als zij haar bedrijf wil blijven uitoefenen, hare schepen niettemin bemand blijven. Kapitein, stuurlieden, machinekamer*personeel, zeelieden en hofmeesters, zij moeten er zijn, omdat zonder hen de schepen niet zouden kunnen varen.
Zoo is het ook met een organisatie als de Diamantbewerkers* bond. Bestuurders, kantoorbedienden, boden, zij moeten blijven, hoe slecht het de nijverheid, en dus mede de vakvereeniging, ook moge gaan, want zonder hen zou de organisatie niet kunnen
33