Blank enberghe, Knocke, Zoute, Wenduyne) en waar het duinlandschap, met uitzondering van enkele betrekkelijk kleine gedeelten, is verdwenen.
Het ware bedenkelijk genoeg, indien het in deze badplaatsen bleef bij het zoogenaamde strandleven. Want de voortgaande occupatie van strand, duinvoet en buitenste duinenrij is voor het vogelleven op en bij de kust weinig bevorderlijk. Doch de badgasten en „dagjesmenschen” trekken ook het dieper gelegen duingebied in en leggen dan gewoonlijk weinig piëteit voor het planten- en dierenleven aan den dag. Het is waarlijk niet alleen in ons land aldus. In Zwitserland hebben de toeristen door de jaren heen zoodanig geplunderd, dat men nog slechts in de afgelegenste oorden exemplaren van belangwekkende alpenplanten aantreft; wie thans zulke planten zien wil, moet niet naar Zwitserland gaan, doch naar de alpinen-kweekerijen en naar de talrijke rotstuinen, surrogaten van de bergnatuur, bij de vele landhuizen, die de inheemsche natuur verdreven en vervangen hebben. En in de druk-bezochte bergstreken van Duitschland, in den Harz vooral, vindt men op tal van plaatsen borden, welker laconiek opschrift: „Schonung”, welsprekend genoeg is. Zooals het elders is, is het ook hier. Talloos velen ontbreekt alle eerbied en liefde voor de natuur* voor het leven, voor de schoonheid; en weinigen geven er zich rekenschap van, dat men planten en dieren volledig kan uitroeien, doch schijnen te leven in de verbeelding, dat men rustig kan voortgaan de voorraadschuren der natuur aan te spreken en het levende te vernietigen en dat dan toch alles beschikbaar en in wezen blijft. Zoo komen zij er toe, boomen te beschadigen, planten uit te rukken en te vertrappen, vogels, dieren en insecten te kwellen, te martelen en te dooden, het landschap te berooven van zijn luister. Het „terug tot de natuur” is een fraaie leuze, doch zij komt in ach zoo vele gevallen in de practijk neer op den dood aan de natuur.
Op nog andere wijze wordt ons duin bedreigd en het is de overheid, die het op haar geweten heeft.
Daar is in de eerste plaats de bebossching van het duin. Op verschillende punten langs onze kusten is men er van staatswege toe overgegaan, duingebieden met geboomte te beplanten. Op zich zelf wordt aldus gewoonlijk niet veel schoonheid geschapen, want op dezen bodem kunnen slechts weinige boomsoorten gedijen. De aanplant bepaalt zich dan ook voornamelijk tot zeer enkele dennengeslachten. Doch al ware het anders, dan nog zou deze methode van duinbebossching afkeu-
63