(Ammophila arenaria), de Blauwe Zeedistel (Eryngium mari-timum), de Strandwinde (Convolvulus soldanella), den Duindoorn (Hippophaes rhamnoides) niet, of zeer zelden, tenzij in enkele zandverstuivingen, buiten het duingebied aantreffen. Dit gebied heeft geen eigen groote dieren, doch het is rijk aan vogels, die daar, of op het strand broeden; en ook zijn er, die het zelden of nooit verlaten, als daar zijn: de Bergeend, de Scholekster, de Griel, de Kluit, de Sterntjes, de Meeuwen, de Strandplevier, de Wulp. Zelfs heeft het zijn eigen insecten, als, bij voorbeeld, de Blauwe Duinsprinkhaan.
Het is betreurenswaardig, dat deze eigen flora en fauna van het duin veel te lijden heeft. Zelfs is het gevaar van volslagen ondergang niet denkbeeldig. De waterwinning ten behoeve van de voorziening van groote en kleine steden met drinkwater, die wegens den groei der steden voortdurend uitgebreid wordt, doet het duin uitdrogen, uit den aard der zaak zeer ten nadeele van den plantengroei. Aldus gaat alweder een stuk natuur ten behoeve van haar „koning”, den mensch, verloren — waarschijnlijk noodeloos, omdat thans wetenschap en techniek hem wel water kunnen verschaffen — hetgeen in vele gevallen ook geschiedt — even goed, bruikbaar en gevaarloos als dat, hetwelk wordt onttrokken aan het duin. Doch er is meer en erger. Gestadig groeit het aantal zeebadplaatsen. Kende men betrekkelijk weinige jaren geleden nog slechts zeer enkele, thans reeds is het aantal onrustbarend toegenomen langs de geheele kust, van Noord tot Zuid: Vlissingen, Zoutelande, Domburg, Oost-Voorne, Hoek van Holland, Loos-duinen, Kijkduin, Scheveningen, Katwijk, Noordwijk, Zand-voort, IJmuiden, Wijk-aan-Zee, Egmond-aan-Zee, Bergen-aan-Zee, Huisduinen. Het zal daarbij niet blijven. Op verschillende punten vindt men reeds badplaatsen in wording: West-kapelle, Bloemendaal, Castricum, Kamperduin; en zelfs voor tot korten tijd geleden aan slechts weinigen bekende oorden, als de dorpen van de westelijke kust van het eiland Schouwen: Wester-Schouwen, Burgh, Benesse en Haamstede, begint het er bedenkelijk uit te zien. En dan is nog geen gewag gemaakt van de Noordelijke eilanden, van welke vooral Ameland „in trek” is gekomen en dan ook reeds een aanzienlijk deel zijner bekoorlijkheid heeft verloren.
Aldus dreigt ons kunstgebied op den duur het zelfde lot als dat van Vlaanderen, hetwelk van de Fransche tot de Neder-landsche kust als het ware één badplaats is geworden (De Panne, Zoute, De Haan, Nieuwpoort, Westende, Oostende,
62