Kortenhoef, lang gerekt liggend aan den éénigen weg, te midden van de uitgestrekte plassen, dan Zoutelande, dat, om zijn kerk geschaard, schuil gaat in het duin, of Schoorl, aan den voet van hooge beboschte duinen gelegen, doch uitziende over een weidsch verschiet van Hollandsche akkers, weiden en bloemenvelden. Langs de Zuid-Hollandsche bandijken liggen vele dorpen gestrekt; te midden van sappige weidevelden rekt zich Assendelft; doch hoe verschillen zij alle van het eveneens langgerekte ’s Graveland, waar de burgerhuizen en arbeiderswoningen zich aansluiten bij de deftige buitenplaatsen, tegen een achtergrond van statige bosschen en het frissche waterland ter andere zijde. Wie kan zich grooter onderscheid denken, dan dat, hetwelk bestaat tusschen het kleine Drie, midden in het oude woud tusschen Garderen en Putten, en de Betuwsche dorpen te midden hunner bloeiende of kleurige vruchten dragende boomgaarden — of tusschen het droge Barchem en het naar het Pikmeer glijdende Grouw — of tusschen Schin-op-Geul met zijn grillige groepeering van witte huisjes en hoeven als Romeinsche villa’s en Naaldwijk te midden van zijn glazen wereld van bakken en kassen — of tusschen de Gooische dorpen Laren en Blaricum, midden in de golvende heide, en Aalsmeer of Reeuwijk aan hunne plassen — of tusschen Oisterwijk met zijn glorieuze vennen en Marken met zijn paalwoningen in de Zuiderzee — of tusschen het Brabantsche Zundert en de dorpen van de eilanden der Waddenzee?
Deze prachtige verscheidenheid is een der karakteristieke eigenschappen van ons land. Dicht bijeen, onmerkbaar in elkander vervloeiend tot harmonische eenheid, liggen de landschappen van zeer verschillenden aard. Gij verlaat Amsterdam in oostelijke richting en dadelijk zijt gij in het grazige polderland; doch ten oosten sluit een dijk den polder af en onmiddellijk daar achter ligt de zee; weinige kilometers verder en gij zijt in het water-arme Gooi met zijn heiden en heuvels en bosschen en zandige akkers; nauwelijks ligt het schoone oord achter u, of daar verschijnen de glinsterende plassen en zijn zij doorkruist, dan heeft men vóór zich de liefelijke rivier de Vecht, met hare fraaie buitens, heerlijke lanen en lachende dorpen. Of men verlaat ’s Gravenhage en onmiddellijk bevindt men zich in de loofbosschen van Wassenaar; en daar achter is het blonde duin en de machtige zee; en op korten afstand liggen de velden, waar in de vroege lente de ongeloof elqke kleurenweelde der bolbloemen prijkt; en dan
50