nauwe wallen en schijnbaar schots en scheef liggen de vaak zeer breede bruggen, waarvan een tot markt dient en een andere, die den merkwaardigen naam van De Brol bezit, voorheen een heel gebouw droeg. Buitengewoon pittoresk is dit ongemeene stadsbeeld, hetwelk alleen reeds voldoende zou zijn, om Leeuwarden een eigen cachet te geven. Maar de stad bezit meer; in de eerste plaats de prachtige Kanselarij, uit de tweede helft der 16de eeuw, een bijzonder fraai en indrukwekkend renaissance-gebouw; en dan nog de Oldehove, de iets jongere Gothische torenromp, die de geheele stad beheerscht. Het Stadhuis is een fraai vroeg-18de eeuwsch gebouw en opmerkelijk zijn nog het Princessehof uit de 17de, het Friesch Museum uit de 18de en de beide kerken uit de 15de eeuw, de Groote en de Galileërkerk. De straten en grachten hebben vaak curieuze namen: Ruiterskwartier, Zaailand, Bij de Put, Tweebaksmarkt, Arendstuin, Waeze, Groot Schavernek, Osse-kop, Schrans, Achter de Haven, Nieuwe Buren, Oldegalileën en men vindt er geene, waar niet een of meer, soms vele groote en kleine huizen iets bijzonders hebben. Het stadsbeeld is bijna overal mooi, soms zeer merkwaardig. Op de meeste bolwerken, hier dwingers genoemd, werden mooie plantsoenen aangelegd; een hunner draagt den beroemden Prinsentuin. Betreurd moet het worden, dat in het verleden vele grachten werden gedempt, waardoor ongetwijfeld veel typische schoonheid te gronde is gegaan. Maar nog is Leeuwarden een van de mooiste steden des lands en terecht de trots der Friezen.
Doch ook de kleine Friesche steden geven veel schoons te aanschouwen. Bolswards stadhuis, door sommigen het schoonste product onzer renaissance genoemd, kent iedereen, zij het ook in de meeste gevallen slechts uit afbeeldingen. Minder bekend is Dockum, en toch zijn er onder de kleine steden des geheelen lands weinige, die het evenaren. Grootsche monumenten vindt men er niet; doch Dockum in zijn geheel is, door aanleg en bouw, omsloten door de oude wallen, en weinig geschonden, wellicht het schoonste en volledigste voorbeeld van een Neder-landsche stad van drie of drie en een halve eeuw geleden, ons gebleven dank zijne verwijderde en afgezonderde ligging, ver van de groote verkeersroutes en buiten alle nijverheids-sferen. Dockum werd niet, althans slechts in zeer bescheiden mate, „uit zijn isolement verlost”, zooals de geijkte term luidt, en bleef dus, zooals een onzer grootste kunst-historici het uitdrukte, een weergaloos juweel, een niet hoog genoeg te waar-deeren bezit.
46