Zuid-Holland kent nog vele steden, van welke groote bekoring uitgaat. Daar zijn Woerden, met het leutige grachtje, dat geacht wordt de Rijn te wezen, de oude straatjes en mooie bolwerken — Gouda met zijn fraaie Stadhuis en Waag, zijn mooie grachten en rivier — de stadjes langs den Waterweg van Rotterdam naar zee: Vlaardingen en Maassluis, levendig en typisch — Schiedam met zijn nog overgebleven molens — de Rijnstadjes Bodegraven en Zwammerdam — het bijzonder schoone Oudewater, vol prachtige oude huizen.
De grens der provincie overschreden en daar ligt Noord-Hollands hoofdstad: Haarlem, gekust door zijn Hout, neer-gevlijd aan den voet van het duin, dat daar het breedste van het geheele land is. Vol van oude, schoone en merkwaardige gebouwen is de stad: het uit verschillende tijdperken stammende Stadhuis, de oude St. Bavokerk, de Bakenesserkerk, beide met zeer geestige torentjes, de Vleeschhal, een van de fraaiste Renaissance-gebouwen des lands, talrijke buitengewoon mooie hofjes met alle toebehooren van dien, weerga-looze stukjes intieme schoonheid, de middeleeuwsche Amster-damsche Poort (de overige poorten, waarbij de Houtpoort, een buitengewoon prachtig stuk architectuur, werden in den loop der 19de eeuw gesloopt), vele mooie patriciërs- en tallooze burger- en arbeiderswoningen met teekenachtige gevels. Fraaie grachten zijn er nog, doch andere werden gedempt. Sommige der oude bolwerken werden goed beplante wandelingen en naar buiten voerende wegen, als de Dreef, alsmede de Hout en omgeving zijn zeer bekoorlijk. De sfeer der stad heeft iets ouderwets; zooals Hildebrand ons Haarlem en zijne bevolking geschilderd heeft, zoo zien wij stad en menschen in zekeren zin nog altijd. De intiem-deftige, half steedsche, half landelijke, lichtelijk klein- en stijf-burgerlijke atmosfeer, is nog steeds niet geweken van de oude stad, die juist daaraan eene bijzondere aantrekkelijkheid ontleent.
Langs de Zuiderzee — die, helaas, weldra in een groep nuchtere polders, geschaard om een kunstmatig meer met gruwelijk rechtlijnige oevers zal veranderd zijn — liggen de „doode” steden: Monnikendam, Edam, Hoorn, Enkhuizen en Medem-blik. Zij worden ten onrechte „dood” genoemd. Want al is er het moderne bedrijfsleven en het daarmede in verbinding staande straatgewoel niet overweldigend, er heerscht evenmin volslagen stilstand, en hunne schoonheid is even levend en onvergankelijk als in den tijd dat zij geschapen werd, toen in handel, scheepvaart en vischvangst deze steden rijke bronnen
35